leeftijd
Dutch (Brabantic)
/ˈleːf.tɛi̯t/
noun
Definitions
- age amount of time a being or object has lived or existed
- age stage of one's life or existence
- (archaic) lifetime, lifespan
Etymology
Compound from Dutch, Flemish leven (life, live) + Dutch, Flemish tijd (time, period, era, age).
Origin
Dutch (Brabantic)
tijd
Gloss
time, period, era, age
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
紀
Emoji
⏲️ 🕐️ 🕑️ 🕒️ 🕓️ 🕔️ 🕕️ 🕖️ 🕗️ 🕘️ 🕙️ 🕚️ 🕛️ 🕜️ 🕝️ 🕞️ 🕟️ 🕠️ 🕡️ 🕢️ 🕣️ 🕤️ 🕥️ 🕦️ 🕧️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- life English
- lifetime English
- time English
- altijd Dutch, Flemish
- bedrijfsleven Dutch, Flemish
- bedtijd Dutch, Flemish
- beleven Dutch, Flemish
- bijtijds Dutch, Flemish
- bloeitijd Dutch, Flemish
- boerenleven Dutch, Flemish
- bronstijd Dutch, Flemish
- bronsttijd Dutch, Flemish
- buitenleven Dutch, Flemish
- buitentijds Dutch, Flemish
- deeltijds Dutch, Flemish
- etenstijd Dutch, Flemish
- gelijktijdig Dutch, Flemish
- herleven Dutch, Flemish
- hondenleven Dutch, Flemish
- ijstijd Dutch, Flemish
- ijzertijd Dutch, Flemish
- incubatietijd Dutch, Flemish
- inleven Dutch, Flemish
- intijds Dutch, Flemish
- kersttijd Dutch, Flemish
- kinderleven Dutch, Flemish
- kindertijd Dutch, Flemish
- koffietijd Dutch, Flemish
- komkommertijd Dutch, Flemish
- laadtijd Dutch, Flemish
- leefgebied Dutch, Flemish
- leefgemeenschap Dutch, Flemish
- leefloon Dutch, Flemish
- leefmilieu Dutch, Flemish
- leefstijl Dutch, Flemish
- leeftocht Dutch, Flemish
- leefwijze Dutch, Flemish
- leven Dutch, Flemish
- levenloos Dutch, Flemish
- levensbelang Dutch, Flemish
- levensbelangrijk Dutch, Flemish
- levensbeschouwing Dutch, Flemish
- levensbeschrijvend Dutch, Flemish
- levensbeschrijver Dutch, Flemish
- levensbeschrijving Dutch, Flemish
- levensduur Dutch, Flemish
- levensecht Dutch, Flemish
- levensgenieter Dutch, Flemish
- levensgevaar Dutch, Flemish
- levensgezel Dutch, Flemish
- levensgezellin Dutch, Flemish
- levensjaar Dutch, Flemish
- levenskracht Dutch, Flemish
- levensleer Dutch, Flemish
- levensleugen Dutch, Flemish
- levenslied Dutch, Flemish
- levensloop Dutch, Flemish
- levensloos Dutch, Flemish
- levenslucht Dutch, Flemish
- levensmiddel Dutch, Flemish
- levensmoe Dutch, Flemish
- levensschets Dutch, Flemish
- levensstijl Dutch, Flemish
- levensvatbaar Dutch, Flemish
- levensverzekering Dutch, Flemish
- levensvorm Dutch, Flemish
- levenswende Dutch, Flemish
- liefdesleven Dutch, Flemish
- luiertijd Dutch, Flemish
- maaltijd Dutch, Flemish
- medeleven Dutch, Flemish
- meesttijds Dutch, Flemish
- mensenleven Dutch, Flemish
- middelertijd Dutch, Flemish
- omlooptijd Dutch, Flemish
- ontij Dutch, Flemish
- opleven Dutch, Flemish
- oudtijds Dutch, Flemish
- overleven Dutch, Flemish
- pruikentijd Dutch, Flemish
- regentijd Dutch, Flemish
- rondetijd Dutch, Flemish
- ruimte-tijd Dutch, Flemish
- ruimtetijd Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- slapenstijd Dutch, Flemish
- sluitertijd Dutch, Flemish
- soldatenleven Dutch, Flemish
- steentijd Dutch, Flemish
- stilleven Dutch, Flemish
- tijd Dutch, Flemish
- tijdbom Dutch, Flemish
- tijdelijk Dutch, Flemish
- tijdgeest Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tijdig Dutch, Flemish
- tijdlijn Dutch, Flemish
- tijdnood Dutch, Flemish
- tijdopname Dutch, Flemish
- tijdperk Dutch, Flemish
- tijdrekening Dutch, Flemish
- tijdrit Dutch, Flemish
- tijdschaal Dutch, Flemish
- tijdschema Dutch, Flemish
- tijdschrift Dutch, Flemish
- tijdsduur Dutch, Flemish
- tijdsgeest Dutch, Flemish
- tijdslimiet Dutch, Flemish
- tijdsrekening Dutch, Flemish
- tijdstempel Dutch, Flemish
- tijdstip Dutch, Flemish
- tijdsverschil Dutch, Flemish
- tijdvak Dutch, Flemish
- tijdverdrijf Dutch, Flemish
- toentertijd Dutch, Flemish
- tussentijd Dutch, Flemish
- vechtenstijd Dutch, Flemish
- veertigdagentijd Dutch, Flemish
- vertrektijd Dutch, Flemish
- voltijds Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- vroegtijdig Dutch, Flemish
- wachttijd Dutch, Flemish
- zaaitijd Dutch, Flemish
- zendtijd Dutch, Flemish
- liftime Middle English
- leven Middle Dutch
- tijt Middle Dutch
- leef Afrikaans
- leeftyd Afrikaans
- lewe Afrikaans
- tyd Afrikaans
- tijd
- ontij
- leven
- tijdig
- altijd
- opleven
- tijdvak
- inleven
- beleven
- ijstijd
- tijdbom
- tijdrit
- bedtijd
- intijds
- maaltijd
- leefloon
- tijdperk
- bijtijds
- tijdnood
- zendtijd
- tijdstip
- laadtijd
- zaaitijd
- oudtijds
- voltijds
- tijdlijn
- herleven
- ijzertijd
- levenloos
- leefwijze
- luiertijd
- kersttijd
- steentijd
- levensmoe
- voortijds
- tijdelijk
- leefstijl
- regentijd
- etenstijd
- wachttijd
- tijdsduur
- stilleven
- tijdgeest
- medeleven
- bloeitijd
- overleven
- rondetijd
- leeftocht
- bronstijd
- deeltijds
- levensjaar
- levensleer
- leefmilieu
- ruimtetijd
- bronsttijd
- meesttijds
- tijdschaal
- tijdopname
- tijdgenoot
- tussentijd
- levensloos
- levensvorm
- samenleven
- tijdschema
- tijdsgeest
- levensduur
- koffietijd
- levensecht
- leefgebied
- kindertijd
- levenslied
- levensloop
- omlooptijd
- levenslucht
- tijdslimiet
- sluitertijd
- mensenleven
- toentertijd
- kinderleven
- ruimte-tijd
- tijdstempel
- pruikentijd
- levensgezel
- buitenleven
- buitentijds
- levensstijl
- levenswende
- vertrektijd
- tijdschrift
- slapenstijd
- vroegtijdig
- hondenleven
- boerenleven
- levensgevaar
- levensleugen
- tijdrekening
- vechtenstijd
- levenskracht
- middelertijd
- levensschets
- tijdverdrijf
- levensbelang
- liefdesleven
- levensmiddel
- gelijktijdig
- levensvatbaar
- bedrijfsleven
- soldatenleven
- tijdsverschil
- komkommertijd
- tijdsrekening
- incubatietijd
- levensgenieter
- levensgezellin
- leefgemeenschap
- veertigdagentijd
- levensbelangrijk
- levensverzekering
- levensbeschrijver
- levensbeschouwing
- levensbeschrijving
- levensbeschrijvend