intijds
Dutch (Brabantic)
adj
Definitions
- in time, timely
Etymology
Compound from Dutch, Flemish in (in, suffix indicating femininity, into) + Dutch, Flemish tijd (time, period, era, age).
Origin
Dutch (Brabantic)
tijd
Gloss
time, period, era, age
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
紀
Emoji
⏲️ 🕐️ 🕑️ 🕒️ 🕓️ 🕔️ 🕕️ 🕖️ 🕗️ 🕘️ 🕙️ 🕚️ 🕛️ 🕜️ 🕝️ 🕞️ 🕟️ 🕠️ 🕡️ 🕢️ 🕣️ 🕤️ 🕥️ 🕦️ 🕧️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- achterin Dutch, Flemish
- altijd Dutch, Flemish
- bedtijd Dutch, Flemish
- bijtijds Dutch, Flemish
- bloeitijd Dutch, Flemish
- bronstijd Dutch, Flemish
- bronsttijd Dutch, Flemish
- buitentijds Dutch, Flemish
- deeltijds Dutch, Flemish
- etenstijd Dutch, Flemish
- gelijktijdig Dutch, Flemish
- heringebruikname Dutch, Flemish
- ijstijd Dutch, Flemish
- ijzertijd Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- inademen Dutch, Flemish
- inbakeren Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inbellen Dutch, Flemish
- inbijten Dutch, Flemish
- inblazen Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inboedel Dutch, Flemish
- inboeten Dutch, Flemish
- inboezemen Dutch, Flemish
- inboorling Dutch, Flemish
- inborst Dutch, Flemish
- inbraak Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inbreiding Dutch, Flemish
- inbreken Dutch, Flemish
- inbrengen Dutch, Flemish
- inburgeren Dutch, Flemish
- incalculeren Dutch, Flemish
- inchecken Dutch, Flemish
- incubatietijd Dutch, Flemish
- indammen Dutch, Flemish
- indelen Dutch, Flemish
- indenken Dutch, Flemish
- indien Dutch, Flemish
- indienen Dutch, Flemish
- indommelen Dutch, Flemish
- indruisen Dutch, Flemish
- indruk Dutch, Flemish
- indrukken Dutch, Flemish
- induiken Dutch, Flemish
- indutten Dutch, Flemish
- inenten Dutch, Flemish
- ingaan Dutch, Flemish
- ingang Dutch, Flemish
- ingeven Dutch, Flemish
- ingieten Dutch, Flemish
- ingraven Dutch, Flemish
- ingreep Dutch, Flemish
- ingrijpen Dutch, Flemish
- inhalen Dutch, Flemish
- inham Dutch, Flemish
- inheems Dutch, Flemish
- inhouden Dutch, Flemish
- inhuldigen Dutch, Flemish
- inhuren Dutch, Flemish
- inkerving Dutch, Flemish
- inklappen Dutch, Flemish
- inklokken Dutch, Flemish
- inkomen Dutch, Flemish
- inkopen Dutch, Flemish
- inkorten Dutch, Flemish
- inkrimpen Dutch, Flemish
- inladen Dutch, Flemish
- inlander Dutch, Flemish
- inlassen Dutch, Flemish
- inleiden Dutch, Flemish
- inleven Dutch, Flemish
- inleveren Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- inlossen Dutch, Flemish
- inluiden Dutch, Flemish
- inmaken Dutch, Flemish
- inname Dutch, Flemish
- innemen Dutch, Flemish
- innen Dutch, Flemish
- innig Dutch, Flemish
- inpakken Dutch, Flemish
- inparkeren Dutch, Flemish
- inpeperen Dutch, Flemish
- inpolderen Dutch, Flemish
- inproduct Dutch, Flemish
- inrichten Dutch, Flemish
- inrijden Dutch, Flemish
- inroepen Dutch, Flemish
- inroetsjen Dutch, Flemish
- inrukken Dutch, Flemish
- inschakelen Dutch, Flemish
- inschatten Dutch, Flemish
- inschenken Dutch, Flemish
- inschepen Dutch, Flemish
- inschrijven Dutch, Flemish
- insgelijks Dutch, Flemish
- inslaan Dutch, Flemish
- inslag Dutch, Flemish
- inslapen Dutch, Flemish
- inslikken Dutch, Flemish
- insluipen Dutch, Flemish
- insluiten Dutch, Flemish
- insmeren Dutch, Flemish
- insneeuwen Dutch, Flemish
- insnijden Dutch, Flemish
- inspannen Dutch, Flemish
- inspelen Dutch, Flemish
- inspreken Dutch, Flemish
- inspringen Dutch, Flemish
- inspuiten Dutch, Flemish
- instap Dutch, Flemish
- insteken Dutch, Flemish
- instellen Dutch, Flemish
- instemmen Dutch, Flemish
- instemming Dutch, Flemish
- instinken Dutch, Flemish
- instorten Dutch, Flemish
- instuderen Dutch, Flemish
- inteelt Dutch, Flemish
- integendeel Dutch, Flemish
- intikken Dutch, Flemish
- intocht Dutch, Flemish
- intomen Dutch, Flemish
- intrappen Dutch, Flemish
- intrede Dutch, Flemish
- intreden Dutch, Flemish
- intrekken Dutch, Flemish
- intussen Dutch, Flemish
- intypen Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- invangen Dutch, Flemish
- invloed Dutch, Flemish
- invoegsel Dutch, Flemish
- invoeren Dutch, Flemish
- invorderen Dutch, Flemish
- invriezen Dutch, Flemish
- invullen Dutch, Flemish
- inwaarts Dutch, Flemish
- inwendig Dutch, Flemish
- inwerken Dutch, Flemish
- inwerkingtreding Dutch, Flemish
- inwerpen Dutch, Flemish
- inwijden Dutch, Flemish
- inwilligen Dutch, Flemish
- inwisselen Dutch, Flemish
- inwonen Dutch, Flemish
- inzaaien Dutch, Flemish
- inzamelen Dutch, Flemish
- inzending Dutch, Flemish
- inzetten Dutch, Flemish
- inzicht Dutch, Flemish
- inzien Dutch, Flemish
- inzitten Dutch, Flemish
- inzoomen Dutch, Flemish
- kersttijd Dutch, Flemish
- kindertijd Dutch, Flemish
- koffietijd Dutch, Flemish
- komkommertijd Dutch, Flemish
- laadtijd Dutch, Flemish
- leeftijd Dutch, Flemish
- luiertijd Dutch, Flemish
- maaltijd Dutch, Flemish
- meesttijds Dutch, Flemish
- middelertijd Dutch, Flemish
- nijver Dutch, Flemish
- omlooptijd Dutch, Flemish
- ontij Dutch, Flemish
- oudtijds Dutch, Flemish
- pruikentijd Dutch, Flemish
- regentijd Dutch, Flemish
- rondetijd Dutch, Flemish
- ruimte-tijd Dutch, Flemish
- ruimtetijd Dutch, Flemish
- slapenstijd Dutch, Flemish
- sluitertijd Dutch, Flemish
- steentijd Dutch, Flemish
- tijd Dutch, Flemish
- tijdbom Dutch, Flemish
- tijdelijk Dutch, Flemish
- tijdgeest Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tijdig Dutch, Flemish
- tijdlijn Dutch, Flemish
- tijdnood Dutch, Flemish
- tijdopname Dutch, Flemish
- tijdperk Dutch, Flemish
- tijdrekening Dutch, Flemish
- tijdrit Dutch, Flemish
- tijdschaal Dutch, Flemish
- tijdschema Dutch, Flemish
- tijdschrift Dutch, Flemish
- tijdsduur Dutch, Flemish
- tijdsgeest Dutch, Flemish
- tijdslimiet Dutch, Flemish
- tijdsrekening Dutch, Flemish
- tijdstempel Dutch, Flemish
- tijdstip Dutch, Flemish
- tijdsverschil Dutch, Flemish
- tijdvak Dutch, Flemish
- tijdverdrijf Dutch, Flemish
- toentertijd Dutch, Flemish
- tussentijd Dutch, Flemish
- vechtenstijd Dutch, Flemish
- veertigdagentijd Dutch, Flemish
- vertrektijd Dutch, Flemish
- voltijds Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- vroegtijdig Dutch, Flemish
- wachttijd Dutch, Flemish
- zaaitijd Dutch, Flemish
- zendtijd Dutch, Flemish
- inkrah Indonesian
- tijt Middle Dutch
- in Afrikaans
- tyd Afrikaans
- in Old Dutch
- in
- tijd
- innen
- ontij
- innig
- inham
- ingang
- tijdig
- inslag
- nijver
- instap
- ingaan
- inzien
- inname
- altijd
- indien
- indruk
- inteelt
- inenten
- inzicht
- tijdvak
- invloed
- intocht
- inkopen
- inleven
- inslaan
- inladen
- intrede
- indelen
- innemen
- inmaken
- ingeven
- ijstijd
- tijdbom
- inkomen
- inbraak
- inwonen
- intomen
- ingreep
- intypen
- inhuren
- inheems
- inhalen
- tijdrit
- bedtijd
- inborst
- inwerpen
- insteken
- maaltijd
- intikken
- invallen
- indenken
- inlossen
- indammen
- insmeren
- leeftijd
- inkorten
- inbellen
- inzoomen
- inpakken
- inrukken
- invullen
- inboeten
- tijdperk
- inhouden
- bijtijds
- invangen
- inroepen
- tijdnood
- inademen
- inzetten
- ingieten
- zendtijd
- inlassen
- inboedel
- inwijden
- inwendig
- inlijven
- invoeren
- inleiden
- tijdstip
- ingraven
- induiken
- laadtijd
- inbijten
- inwaarts
- inslapen
- zaaitijd
- indutten
- inblazen
- oudtijds
- inluiden
- inbreken
- inspelen
- inrijden
- indienen
- intussen
- inzaaien
- voltijds
- inwerken
- inzitten
- inlander
- intreden
- tijdlijn
- achterin
- inbakeren
- inchecken
- ijzertijd
- inbreiden
- inproduct
- inpeperen
- luiertijd
- insluiten
- inzamelen
- inbrengen
- kersttijd
- steentijd
- voortijds
- tijdelijk
- invriezen
- inleveren
- instellen
- regentijd
- etenstijd
- intrappen
- inbeelden
- inklokken
- inzending
- wachttijd
- inslikken
- indrukken
- tijdsduur
- inlichten
- indruisen
- intrekken
- inblikken
- inspuiten
- insnijden
- tijdgeest
- inschepen
- invoegsel
- insluipen
- bloeitijd
- inrichten
- ingrijpen
- rondetijd
- inklappen
- instemmen
- inkerving
- instinken
- inspreken
- bronstijd
- inspannen
- deeltijds
- inkrimpen
- instorten
- instuderen
- insgelijks
- inboezemen
- inspringen
- ruimtetijd
- bronsttijd
- meesttijds
- tijdschaal
- tijdopname
- tijdgenoot
- inroetsjen
- inpolderen
- tussentijd
- inhuldigen
- inboorling
- inschatten
- inwilligen
- tijdschema
- tijdsgeest
- koffietijd
- inparkeren
- indommelen
- inbreiding
- instemming
- insneeuwen
- invorderen
- inschenken
- inburgeren
- kindertijd
- inwisselen
- omlooptijd
- tijdslimiet
- sluitertijd
- inschrijven
- toentertijd
- integendeel
- ruimte-tijd
- tijdstempel
- pruikentijd
- inschakelen
- buitentijds
- vertrektijd
- tijdschrift
- slapenstijd
- vroegtijdig
- tijdrekening
- vechtenstijd
- middelertijd
- tijdverdrijf
- gelijktijdig
- incalculeren
- tijdsverschil
- komkommertijd
- tijdsrekening
- incubatietijd
- veertigdagentijd
- inwerkingtreding
- heringebruikname