tijdnood
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- lack of time, the condition of run running out of time
Etymology
Affix from Dutch, Flemish tijd (time, period, era, age) + Dutch, Flemish nood (emergency, need, shortage).
Origin
Dutch (Brabantic)
nood
Gloss
emergency, need, shortage
Concept
Semantic Field
Cognition
Ontological Category
Other
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- ademnood Dutch, Flemish
- altijd Dutch, Flemish
- bedtijd Dutch, Flemish
- bijtijds Dutch, Flemish
- bloeitijd Dutch, Flemish
- bronstijd Dutch, Flemish
- bronsttijd Dutch, Flemish
- buitentijds Dutch, Flemish
- deeltijds Dutch, Flemish
- etenstijd Dutch, Flemish
- gelijktijdig Dutch, Flemish
- gewetensnood Dutch, Flemish
- hongersnood Dutch, Flemish
- ijstijd Dutch, Flemish
- ijzertijd Dutch, Flemish
- incubatietijd Dutch, Flemish
- intijds Dutch, Flemish
- kersttijd Dutch, Flemish
- kindertijd Dutch, Flemish
- koffietijd Dutch, Flemish
- komkommertijd Dutch, Flemish
- laadtijd Dutch, Flemish
- leeftijd Dutch, Flemish
- luiertijd Dutch, Flemish
- maaltijd Dutch, Flemish
- meesttijds Dutch, Flemish
- middelertijd Dutch, Flemish
- nodeloos Dutch, Flemish
- nodig Dutch, Flemish
- nood Dutch, Flemish
- nooddruft Dutch, Flemish
- noodfonds Dutch, Flemish
- noodgeval Dutch, Flemish
- noodhospitaal Dutch, Flemish
- noodklok Dutch, Flemish
- noodlanding Dutch, Flemish
- noodlot Dutch, Flemish
- noodmunt Dutch, Flemish
- noodsein Dutch, Flemish
- noodtoestand Dutch, Flemish
- nooduitgang Dutch, Flemish
- noodverband Dutch, Flemish
- noodweer Dutch, Flemish
- omlooptijd Dutch, Flemish
- ontij Dutch, Flemish
- oudtijds Dutch, Flemish
- pruikentijd Dutch, Flemish
- regentijd Dutch, Flemish
- rondetijd Dutch, Flemish
- ruimte-tijd Dutch, Flemish
- ruimtetijd Dutch, Flemish
- slapenstijd Dutch, Flemish
- sluitertijd Dutch, Flemish
- steentijd Dutch, Flemish
- tijd Dutch, Flemish
- tijdbom Dutch, Flemish
- tijdelijk Dutch, Flemish
- tijdgeest Dutch, Flemish
- tijdgenoot Dutch, Flemish
- tijdig Dutch, Flemish
- tijdlijn Dutch, Flemish
- tijdopname Dutch, Flemish
- tijdperk Dutch, Flemish
- tijdrekening Dutch, Flemish
- tijdrit Dutch, Flemish
- tijdschaal Dutch, Flemish
- tijdschema Dutch, Flemish
- tijdschrift Dutch, Flemish
- tijdsduur Dutch, Flemish
- tijdsgeest Dutch, Flemish
- tijdslimiet Dutch, Flemish
- tijdsrekening Dutch, Flemish
- tijdstempel Dutch, Flemish
- tijdstip Dutch, Flemish
- tijdsverschil Dutch, Flemish
- tijdvak Dutch, Flemish
- tijdverdrijf Dutch, Flemish
- toentertijd Dutch, Flemish
- tussentijd Dutch, Flemish
- vechtenstijd Dutch, Flemish
- veertigdagentijd Dutch, Flemish
- vertrektijd Dutch, Flemish
- voltijds Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- vroegtijdig Dutch, Flemish
- wachttijd Dutch, Flemish
- watersnood Dutch, Flemish
- zaaitijd Dutch, Flemish
- zendtijd Dutch, Flemish
- nôot Middle Dutch
- tijt Middle Dutch
- tyd Afrikaans
- nowtu Sranan Tongo
- nood
- tijd
- ontij
- nodig
- tijdig
- altijd
- noodlot
- tijdvak
- ijstijd
- tijdbom
- tijdrit
- bedtijd
- intijds
- maaltijd
- noodklok
- leeftijd
- tijdperk
- bijtijds
- zendtijd
- tijdstip
- laadtijd
- zaaitijd
- nodeloos
- noodweer
- oudtijds
- noodmunt
- voltijds
- noodsein
- ademnood
- tijdlijn
- noodfonds
- ijzertijd
- luiertijd
- kersttijd
- steentijd
- voortijds
- tijdelijk
- regentijd
- etenstijd
- wachttijd
- tijdsduur
- noodgeval
- tijdgeest
- nooddruft
- bloeitijd
- rondetijd
- bronstijd
- deeltijds
- ruimtetijd
- bronsttijd
- meesttijds
- tijdschaal
- tijdopname
- tijdgenoot
- tussentijd
- tijdschema
- watersnood
- tijdsgeest
- koffietijd
- kindertijd
- omlooptijd
- tijdslimiet
- sluitertijd
- nooduitgang
- toentertijd
- ruimte-tijd
- tijdstempel
- hongersnood
- pruikentijd
- noodverband
- buitentijds
- vertrektijd
- tijdschrift
- slapenstijd
- noodlanding
- vroegtijdig
- gewetensnood
- tijdrekening
- vechtenstijd
- middelertijd
- tijdverdrijf
- gelijktijdig
- noodtoestand
- tijdsverschil
- noodhospitaal
- komkommertijd
- tijdsrekening
- incubatietijd
- veertigdagentijd