levensduur
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- lifespan
- longevity
Etymology
Affix from Dutch, Flemish leven (life, live) + Dutch, Flemish duur (costly, precious, duration).
Origin
Dutch (Brabantic)
duur
Gloss
costly, precious, duration
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Property
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bedrijfsleven Dutch, Flemish
- beleven Dutch, Flemish
- boerenleven Dutch, Flemish
- buitenleven Dutch, Flemish
- duur Dutch, Flemish
- duurte Dutch, Flemish
- herleven Dutch, Flemish
- hondenleven Dutch, Flemish
- inleven Dutch, Flemish
- kinderleven Dutch, Flemish
- langdurig Dutch, Flemish
- leefgebied Dutch, Flemish
- leefgemeenschap Dutch, Flemish
- leefloon Dutch, Flemish
- leefmilieu Dutch, Flemish
- leefstijl Dutch, Flemish
- leeftijd Dutch, Flemish
- leeftocht Dutch, Flemish
- leefwijze Dutch, Flemish
- leven Dutch, Flemish
- levenloos Dutch, Flemish
- levensbelang Dutch, Flemish
- levensbelangrijk Dutch, Flemish
- levensbeschouwing Dutch, Flemish
- levensbeschrijvend Dutch, Flemish
- levensbeschrijver Dutch, Flemish
- levensbeschrijving Dutch, Flemish
- levensecht Dutch, Flemish
- levensgenieter Dutch, Flemish
- levensgevaar Dutch, Flemish
- levensgezel Dutch, Flemish
- levensgezellin Dutch, Flemish
- levensjaar Dutch, Flemish
- levenskracht Dutch, Flemish
- levensleer Dutch, Flemish
- levensleugen Dutch, Flemish
- levenslied Dutch, Flemish
- levensloop Dutch, Flemish
- levensloos Dutch, Flemish
- levenslucht Dutch, Flemish
- levensmiddel Dutch, Flemish
- levensmoe Dutch, Flemish
- levensschets Dutch, Flemish
- levensstijl Dutch, Flemish
- levensvatbaar Dutch, Flemish
- levensverzekering Dutch, Flemish
- levensvorm Dutch, Flemish
- levenswende Dutch, Flemish
- liefdesleven Dutch, Flemish
- medeleven Dutch, Flemish
- mensenleven Dutch, Flemish
- opleven Dutch, Flemish
- overleven Dutch, Flemish
- peperduur Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- soldatenleven Dutch, Flemish
- stilleven Dutch, Flemish
- tijdsduur Dutch, Flemish
- diere Middle Dutch
- leven Middle Dutch
- duur Afrikaans
- leef Afrikaans
- lewe Afrikaans
- duur
- leven
- duurte
- opleven
- beleven
- inleven
- leefloon
- leeftijd
- herleven
- tijdsduur
- overleven
- langdurig
- levenloos
- levensmoe
- stilleven
- leeftocht
- leefstijl
- peperduur
- leefwijze
- medeleven
- levensjaar
- levensleer
- leefgebied
- levensloos
- leefmilieu
- levensvorm
- levenslied
- levensecht
- levensloop
- samenleven
- buitenleven
- kinderleven
- levenslucht
- hondenleven
- levensstijl
- levenswende
- boerenleven
- mensenleven
- levensgezel
- levensgevaar
- levensmiddel
- levensschets
- levensleugen
- levensbelang
- liefdesleven
- levenskracht
- soldatenleven
- levensvatbaar
- bedrijfsleven
- levensgenieter
- levensgezellin
- leefgemeenschap
- levensbelangrijk
- levensbeschouwing
- levensverzekering
- levensbeschrijver
- levensbeschrijving
- levensbeschrijvend