levensloop
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- course of life
- curriculum vitae
Etymology
Affix from Dutch, Flemish leven (life, live) + Dutch, Flemish loop (run, course, barrel).
Origin
Dutch (Brabantic)
loop
Gloss
run, course, barrel
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
走
Emoji
🎽 🏃 🏃♀️ 🏃♂️ 💨
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- afloop Dutch, Flemish
- bedrijfsleven Dutch, Flemish
- beleven Dutch, Flemish
- bestendig Dutch, Flemish
- bloedloop Dutch, Flemish
- boerenleven Dutch, Flemish
- braakloop Dutch, Flemish
- buikloop Dutch, Flemish
- buitenleven Dutch, Flemish
- herleven Dutch, Flemish
- hondenleven Dutch, Flemish
- hordeloop Dutch, Flemish
- inleven Dutch, Flemish
- kanonsloop Dutch, Flemish
- kinderleven Dutch, Flemish
- kringloop Dutch, Flemish
- leefgebied Dutch, Flemish
- leefgemeenschap Dutch, Flemish
- leefloon Dutch, Flemish
- leefmilieu Dutch, Flemish
- leefstijl Dutch, Flemish
- leeftijd Dutch, Flemish
- leeftocht Dutch, Flemish
- leefwijze Dutch, Flemish
- leven Dutch, Flemish
- levenloos Dutch, Flemish
- levensbelang Dutch, Flemish
- levensbelangrijk Dutch, Flemish
- levensbeschouwing Dutch, Flemish
- levensbeschrijvend Dutch, Flemish
- levensbeschrijver Dutch, Flemish
- levensbeschrijving Dutch, Flemish
- levensduur Dutch, Flemish
- levensecht Dutch, Flemish
- levensgenieter Dutch, Flemish
- levensgevaar Dutch, Flemish
- levensgezel Dutch, Flemish
- levensgezellin Dutch, Flemish
- levensjaar Dutch, Flemish
- levenskracht Dutch, Flemish
- levensleer Dutch, Flemish
- levensleugen Dutch, Flemish
- levenslied Dutch, Flemish
- levensloopbestendig Dutch, Flemish
- levensloos Dutch, Flemish
- levenslucht Dutch, Flemish
- levensmiddel Dutch, Flemish
- levensmoe Dutch, Flemish
- levensschets Dutch, Flemish
- levensstijl Dutch, Flemish
- levensvatbaar Dutch, Flemish
- levensverzekering Dutch, Flemish
- levensvorm Dutch, Flemish
- levenswende Dutch, Flemish
- liefdesleven Dutch, Flemish
- loop Dutch, Flemish
- loopbaan Dutch, Flemish
- loopplank Dutch, Flemish
- medeleven Dutch, Flemish
- mensenleven Dutch, Flemish
- omloop Dutch, Flemish
- opleven Dutch, Flemish
- overleven Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- soldatenleven Dutch, Flemish
- spreidloopgeweer Dutch, Flemish
- stilleven Dutch, Flemish
- stormloop Dutch, Flemish
- terloops Dutch, Flemish
- tweeloops Dutch, Flemish
- verloop Dutch, Flemish
- wedloop Dutch, Flemish
- leven Middle Dutch
- lôop Middle Dutch
- leef Afrikaans
- lewe Afrikaans
- loop
- leven
- omloop
- afloop
- opleven
- beleven
- verloop
- wedloop
- inleven
- buikloop
- leefloon
- loopbaan
- leeftijd
- terloops
- herleven
- levenloos
- stilleven
- bestendig
- hordeloop
- braakloop
- leefwijze
- medeleven
- overleven
- levensmoe
- stormloop
- leeftocht
- leefstijl
- kringloop
- tweeloops
- bloedloop
- loopplank
- levensduur
- levensjaar
- levensleer
- kanonsloop
- leefmilieu
- levensecht
- leefgebied
- levensloos
- levensvorm
- levenslied
- samenleven
- buitenleven
- levenslucht
- levensstijl
- levenswende
- mensenleven
- kinderleven
- hondenleven
- boerenleven
- levensgezel
- levensgevaar
- levensmiddel
- levensleugen
- levenskracht
- levensschets
- levensbelang
- liefdesleven
- soldatenleven
- levensvatbaar
- bedrijfsleven
- levensgenieter
- levensgezellin
- leefgemeenschap
- spreidloopgeweer
- levensbelangrijk
- levensverzekering
- levensbeschrijver
- levensbeschouwing
- levensbeschrijving
- levensbeschrijvend
- levensloopbestendig