hoofdmacht
Dutch (Brabantic)
/ˈɦoːft.mɑxt/
noun
Definitions
- (chiefly) main force
Etymology
Compound from Dutch, Flemish hoofd (head, chief, leader, top, main) + Dutch, Flemish macht (power, might, force, potence).
Origin
Dutch (Brabantic)
macht
Gloss
power, might, force, potence
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
力
Emoji
🏋️ 💡
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- achterhoofd Dutch, Flemish
- almacht Dutch, Flemish
- balhoofd Dutch, Flemish
- doodshoofd Dutch, Flemish
- dorpshoofd Dutch, Flemish
- grootmacht Dutch, Flemish
- havenhoofd Dutch, Flemish
- hoofd Dutch, Flemish
- hoofdbureau Dutch, Flemish
- hoofddeksel Dutch, Flemish
- hoofddoek Dutch, Flemish
- hoofdeling Dutch, Flemish
- hoofdfiguur Dutch, Flemish
- hoofdingang Dutch, Flemish
- hoofdkaas Dutch, Flemish
- hoofdkussen Dutch, Flemish
- hoofdkwartier Dutch, Flemish
- hoofdluis Dutch, Flemish
- hoofdman Dutch, Flemish
- hoofdmotief Dutch, Flemish
- hoofdpersonage Dutch, Flemish
- hoofdpersoon Dutch, Flemish
- hoofdpijn Dutch, Flemish
- hoofdreeks Dutch, Flemish
- hoofdrekenen Dutch, Flemish
- hoofdstam Dutch, Flemish
- hoofdtelefoon Dutch, Flemish
- hoofdverdachte Dutch, Flemish
- ijlhoofdig Dutch, Flemish
- interventiemacht Dutch, Flemish
- invasiemacht Dutch, Flemish
- kernmacht Dutch, Flemish
- krijgsmacht Dutch, Flemish
- leeghoofd Dutch, Flemish
- luchtmacht Dutch, Flemish
- macht Dutch, Flemish
- machteloos Dutch, Flemish
- machtig Dutch, Flemish
- machtsbelust Dutch, Flemish
- machtsfactor Dutch, Flemish
- machtsmisbruik Dutch, Flemish
- machtsovernemer Dutch, Flemish
- machtspartij Dutch, Flemish
- machtssfeer Dutch, Flemish
- machtsstrijd Dutch, Flemish
- machtsvacuüm Dutch, Flemish
- machtsverheffen Dutch, Flemish
- machtsverheffing Dutch, Flemish
- machtsvertoon Dutch, Flemish
- machtswellust Dutch, Flemish
- onmacht Dutch, Flemish
- opperhoofd Dutch, Flemish
- overmacht Dutch, Flemish
- radiohoofd Dutch, Flemish
- rayonhoofd Dutch, Flemish
- rechtsmacht Dutch, Flemish
- schoolhoofd Dutch, Flemish
- staatshoofd Dutch, Flemish
- stamhoofd Dutch, Flemish
- strottenhoofd Dutch, Flemish
- supermacht Dutch, Flemish
- troepenmacht Dutch, Flemish
- verdedigingsmacht Dutch, Flemish
- volmacht Dutch, Flemish
- voorhoofd Dutch, Flemish
- vredesmacht Dutch, Flemish
- warhoofd Dutch, Flemish
- waterhoofd Dutch, Flemish
- weermacht Dutch, Flemish
- wereldmacht Dutch, Flemish
- zeehoofd Dutch, Flemish
- zeemacht Dutch, Flemish
- hop Indonesian
- hopagen Indonesian
- hopbiro Indonesian
- hovet Middle Dutch
- hôvet Middle Dutch
- macht Middle Dutch
- hoof Afrikaans
- hoofd
- macht
- almacht
- machtig
- onmacht
- zeemacht
- zeehoofd
- warhoofd
- hoofdman
- volmacht
- balhoofd
- kernmacht
- stamhoofd
- hoofdkaas
- hoofdstam
- hoofdluis
- weermacht
- hoofddoek
- hoofdpijn
- overmacht
- voorhoofd
- leeghoofd
- grootmacht
- dorpshoofd
- ijlhoofdig
- opperhoofd
- hoofdreeks
- havenhoofd
- radiohoofd
- luchtmacht
- rayonhoofd
- waterhoofd
- hoofdeling
- supermacht
- doodshoofd
- machteloos
- hoofddeksel
- achterhoofd
- hoofdbureau
- hoofdmotief
- hoofdfiguur
- wereldmacht
- rechtsmacht
- hoofdingang
- hoofdkussen
- machtssfeer
- schoolhoofd
- staatshoofd
- krijgsmacht
- vredesmacht
- troepenmacht
- machtsbelust
- machtsfactor
- hoofdpersoon
- machtsvacuüm
- hoofdrekenen
- machtspartij
- machtsstrijd
- invasiemacht
- hoofdtelefoon
- machtswellust
- strottenhoofd
- machtsvertoon
- hoofdkwartier
- hoofdverdachte
- hoofdpersonage
- machtsmisbruik
- machtsverheffen
- machtsovernemer
- interventiemacht
- machtsverheffing
- verdedigingsmacht