machtig
Dutch (Brabantic)
/ˈmɑx.təx/
adj
Definitions
- powerful (having or capable of exerting power potency or influence)
- (of food) heavy
Etymology
Inherited from Middle Dutch magtech inherited from Old Dutch maghtig inherited from *mahtīg (mighty) suffix from Dutch, Flemish macht (power, might, force, potence).
Origin
Dutch (Brabantic)
macht
Gloss
power, might, force, potence
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
力
Emoji
🏋️ 💡
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- might English
- mightily English
- mightiness English
- mighty English
- overmighty English
- unmighty English
- Macht German
- allmächtig German
- eigenmächtig German
- ermächtigen German
- mächtig German
- turingmächtig German
- wirkmächtig German
- wortmächtig German
- almacht Dutch, Flemish
- grootmacht Dutch, Flemish
- hoofdmacht Dutch, Flemish
- interventiemacht Dutch, Flemish
- invasiemacht Dutch, Flemish
- kernmacht Dutch, Flemish
- krijgsmacht Dutch, Flemish
- luchtmacht Dutch, Flemish
- macht Dutch, Flemish
- machteloos Dutch, Flemish
- machtigen Dutch, Flemish
- machtiging Dutch, Flemish
- machtsbelust Dutch, Flemish
- machtsfactor Dutch, Flemish
- machtsmisbruik Dutch, Flemish
- machtsovernemer Dutch, Flemish
- machtspartij Dutch, Flemish
- machtssfeer Dutch, Flemish
- machtsstrijd Dutch, Flemish
- machtsvacuüm Dutch, Flemish
- machtsverheffen Dutch, Flemish
- machtsverheffing Dutch, Flemish
- machtsvertoon Dutch, Flemish
- machtswellust Dutch, Flemish
- onmacht Dutch, Flemish
- opmachtigen Dutch, Flemish
- oppermachtig Dutch, Flemish
- overmacht Dutch, Flemish
- rechtsmacht Dutch, Flemish
- supermacht Dutch, Flemish
- troepenmacht Dutch, Flemish
- verdedigingsmacht Dutch, Flemish
- volmacht Dutch, Flemish
- vredesmacht Dutch, Flemish
- weermacht Dutch, Flemish
- wereldmacht Dutch, Flemish
- zeemacht Dutch, Flemish
- *mahtīgaz Proto-Germanic
- mihtig Old English
- mihtiġ Old English
- mighty Middle English
- macht Middle Dutch
- magtech Middle Dutch
- mahtīg Old High German
- mehtic (mehtec) Middle High German
- *mahtīg gmw-pro
- maghtig Old Dutch
- mahtig Old Saxon
- machtich Old Frisian
- macht
- almacht
- onmacht
- zeemacht
- volmacht
- weermacht
- kernmacht
- machtigen
- overmacht
- grootmacht
- machtiging
- supermacht
- hoofdmacht
- machteloos
- luchtmacht
- wereldmacht
- machtssfeer
- rechtsmacht
- krijgsmacht
- vredesmacht
- opmachtigen
- oppermachtig
- troepenmacht
- machtsbelust
- machtspartij
- machtsstrijd
- machtsfactor
- machtsvacuüm
- invasiemacht
- machtsvertoon
- machtswellust
- machtsmisbruik
- machtsverheffen
- machtsovernemer
- interventiemacht
- machtsverheffing
- verdedigingsmacht