buitensporig
Dutch (Brabantic)
/ˌbœy̯.tə(n)ˈspoː.rəx/
adj
Definitions
- extravagant, lavish, excessive
Etymology
Affix from Dutch, Flemish buiten (outside, in the open, without, outside of, outer, out) + Dutch, Flemish spoor (track, railway, trace, trail, spore, spur, train, railway track).
Origin
Dutch (Brabantic)
spoor
Gloss
track, railway, trace, trail, spore, spur, train, railway track
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
🚂 🚂 🚃 🚄 🚅 🚉 🚝 🛤️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- binnenstebuiten Dutch, Flemish
- bloedspoor Dutch, Flemish
- buiten Dutch, Flemish
- buitenaards Dutch, Flemish
- buitenband Dutch, Flemish
- buitenbeugel Dutch, Flemish
- buitendeur Dutch, Flemish
- buitengaats Dutch, Flemish
- buitengemeen Dutch, Flemish
- buitenhuis Dutch, Flemish
- buitenissig Dutch, Flemish
- buitenkans Dutch, Flemish
- buitenkant Dutch, Flemish
- buitenkern Dutch, Flemish
- buitenland Dutch, Flemish
- buitenleven Dutch, Flemish
- buitenlucht Dutch, Flemish
- buitenlui Dutch, Flemish
- buitenmaatschappelijk Dutch, Flemish
- buitenman Dutch, Flemish
- buitenmoeder Dutch, Flemish
- buitenmuur Dutch, Flemish
- buitenplaneet Dutch, Flemish
- buitenpolitiek Dutch, Flemish
- buitenshuis Dutch, Flemish
- buitensluiten Dutch, Flemish
- buitenspel Dutch, Flemish
- buitenst Dutch, Flemish
- buitenstaander Dutch, Flemish
- buitentijds Dutch, Flemish
- buitentrouw Dutch, Flemish
- buitenverblijf Dutch, Flemish
- buitenvrouw Dutch, Flemish
- buitenwaarts Dutch, Flemish
- buitenwacht Dutch, Flemish
- buitenwereld Dutch, Flemish
- buitenwerk Dutch, Flemish
- buitenwettelijk Dutch, Flemish
- buitenwijk Dutch, Flemish
- buitenwipper Dutch, Flemish
- dubbelspoor Dutch, Flemish
- dwaalspoor Dutch, Flemish
- enkelspoor Dutch, Flemish
- karrenspoor Dutch, Flemish
- karrespoor Dutch, Flemish
- nasporen Dutch, Flemish
- smalspoor Dutch, Flemish
- spoor Dutch, Flemish
- spoorbrug Dutch, Flemish
- spoorfiets Dutch, Flemish
- spoorlijn Dutch, Flemish
- spoorloos Dutch, Flemish
- spoorrail Dutch, Flemish
- spoortunnel Dutch, Flemish
- spoorweg Dutch, Flemish
- sporen Dutch, Flemish
- sporendoos Dutch, Flemish
- voetspoor Dutch, Flemish
- *spurą Proto-Germanic
- sepur Indonesian
- buten Middle Dutch
- spor Middle Dutch
- buite Afrikaans
- spoor Afrikaans
- sepur Javanese
- boiti Sranan Tongo
- spoor
- sporen
- buiten
- buitenst
- spoorweg
- nasporen
- buitenlui
- spoorloos
- smalspoor
- spoorbrug
- spoorlijn
- spoorrail
- voetspoor
- buitenman
- spoorfiets
- buitenkant
- sporendoos
- karrespoor
- buitenmuur
- buitenband
- buitenland
- buitenkern
- buitenwerk
- buitenspel
- dwaalspoor
- buitendeur
- buitenwijk
- bloedspoor
- buitenkans
- buitenhuis
- enkelspoor
- buitengaats
- buitenleven
- buitenlucht
- dubbelspoor
- buitenaards
- buitentijds
- buitentrouw
- buitenshuis
- buitenvrouw
- karrenspoor
- buitenwacht
- spoortunnel
- buitenissig
- buitenmoeder
- buitenwipper
- buitenwereld
- buitenbeugel
- buitengemeen
- buitenwaarts
- buitenplaneet
- buitensluiten
- buitenstaander
- buitenpolitiek
- buitenverblijf
- buitenwettelijk
- binnenstebuiten
- buitenmaatschappelijk