buitensluiten
Dutch (Brabantic)
/ˈbœy̯tə(n)ˌslœy̯tə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to shut out, to lock out
- (transitive) to exclude, to shun
Etymology
Compound from Dutch, Flemish buiten (outside, in the open, without, outside of, outer, out) + Dutch, Flemish sluiten (close, lock, conclude).
Origin
Dutch (Brabantic)
sluiten
Gloss
close, lock, conclude
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Action/Process
Kanji
錠
Emoji
📕 📪️ 📫️ 🔐 🔒️ 😚
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aaneensluiten Dutch, Flemish
- aansluiten Dutch, Flemish
- afsluiten Dutch, Flemish
- besluiten Dutch, Flemish
- binnenstebuiten Dutch, Flemish
- buiten Dutch, Flemish
- buitenaards Dutch, Flemish
- buitenband Dutch, Flemish
- buitenbeugel Dutch, Flemish
- buitendeur Dutch, Flemish
- buitengaats Dutch, Flemish
- buitengemeen Dutch, Flemish
- buitenhuis Dutch, Flemish
- buitenissig Dutch, Flemish
- buitenkans Dutch, Flemish
- buitenkant Dutch, Flemish
- buitenkern Dutch, Flemish
- buitenland Dutch, Flemish
- buitenleven Dutch, Flemish
- buitenlucht Dutch, Flemish
- buitenlui Dutch, Flemish
- buitenmaatschappelijk Dutch, Flemish
- buitenman Dutch, Flemish
- buitenmoeder Dutch, Flemish
- buitenmuur Dutch, Flemish
- buitenplaneet Dutch, Flemish
- buitenpolitiek Dutch, Flemish
- buitenshuis Dutch, Flemish
- buitenspel Dutch, Flemish
- buitensporig Dutch, Flemish
- buitenst Dutch, Flemish
- buitenstaander Dutch, Flemish
- buitentijds Dutch, Flemish
- buitentrouw Dutch, Flemish
- buitenverblijf Dutch, Flemish
- buitenvrouw Dutch, Flemish
- buitenwaarts Dutch, Flemish
- buitenwacht Dutch, Flemish
- buitenwereld Dutch, Flemish
- buitenwerk Dutch, Flemish
- buitenwettelijk Dutch, Flemish
- buitenwijk Dutch, Flemish
- buitenwipper Dutch, Flemish
- insluiten Dutch, Flemish
- kortsluiten Dutch, Flemish
- omsluiten Dutch, Flemish
- ontsluiten Dutch, Flemish
- opsluiten Dutch, Flemish
- sluiten Dutch, Flemish
- sluiter Dutch, Flemish
- sluiting Dutch, Flemish
- sluitstuk Dutch, Flemish
- uitsluiten Dutch, Flemish
- buten Middle Dutch
- sluten Middle Dutch
- buite Afrikaans
- sluit Afrikaans
- boiti Sranan Tongo
- buiten
- sluiten
- sluiter
- sluiting
- buitenst
- opsluiten
- insluiten
- buitenlui
- besluiten
- omsluiten
- buitenman
- sluitstuk
- afsluiten
- buitenwijk
- buitenkant
- ontsluiten
- buitenmuur
- buitenband
- buitenland
- buitenkern
- uitsluiten
- buitenwerk
- buitenspel
- buitenkans
- aansluiten
- buitenhuis
- buitendeur
- buitengaats
- buitenshuis
- buitenleven
- kortsluiten
- buitenvrouw
- buitenlucht
- buitenaards
- buitentijds
- buitentrouw
- buitenwacht
- buitenissig
- buitensporig
- buitenmoeder
- buitenwipper
- buitenwereld
- buitenbeugel
- buitengemeen
- buitenwaarts
- aaneensluiten
- buitenplaneet
- buitenstaander
- buitenverblijf
- buitenpolitiek
- buitenwettelijk
- binnenstebuiten
- buitenmaatschappelijk