witbrood
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɪt.broːt/
noun
Definitions
- (alternative form of) wittebrood.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish wit (white) + Dutch, Flemish brood (bread).
Origin
Dutch (Brabantic)
brood
Gloss
bread
Concept
Semantic Field
Food and drink
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
🥐 🥖 🥪
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bread English
- witloof English
- Dubbel Wit Dutch, Flemish
- Dubbelwit Dutch, Flemish
- Sneeuwwitje Dutch, Flemish
- Wit-Rusland Dutch, Flemish
- afbakbrood Dutch, Flemish
- apostelbrood Dutch, Flemish
- avondbrood Dutch, Flemish
- bierenbrood Dutch, Flemish
- bodenbrood Dutch, Flemish
- brood Dutch, Flemish
- broodbeleg Dutch, Flemish
- broodbelegsel Dutch, Flemish
- broodbus Dutch, Flemish
- brooddeeg Dutch, Flemish
- broodhaan Dutch, Flemish
- broodmager Dutch, Flemish
- broodmes Dutch, Flemish
- broodnodig Dutch, Flemish
- broodplank Dutch, Flemish
- broodroof Dutch, Flemish
- broodrooster Dutch, Flemish
- broodroven Dutch, Flemish
- broodschrijfster Dutch, Flemish
- broodschrijver Dutch, Flemish
- broodsuiker Dutch, Flemish
- broodtrommel Dutch, Flemish
- broodwinner Dutch, Flemish
- broodwinning Dutch, Flemish
- broodwortel Dutch, Flemish
- casinobrood Dutch, Flemish
- eiwit Dutch, Flemish
- gerstebrood Dutch, Flemish
- godenbrood Dutch, Flemish
- hagelwit Dutch, Flemish
- johannesbrood Dutch, Flemish
- kokosbrood Dutch, Flemish
- krentenbrood Dutch, Flemish
- lijkwit Dutch, Flemish
- melkbrood Dutch, Flemish
- oogwit Dutch, Flemish
- roggebrood Dutch, Flemish
- roomwit Dutch, Flemish
- spierwit Dutch, Flemish
- stokbrood Dutch, Flemish
- suikerbrood Dutch, Flemish
- tarwebrood Dutch, Flemish
- volkorenbrood Dutch, Flemish
- wijting Dutch, Flemish
- wit Dutch, Flemish
- witbier Dutch, Flemish
- witgat Dutch, Flemish
- witgoed Dutch, Flemish
- witgoud Dutch, Flemish
- witheet Dutch, Flemish
- witkopmeeuw Dutch, Flemish
- witkopzeearend Dutch, Flemish
- witlof Dutch, Flemish
- witsnuitlibel Dutch, Flemish
- wittebrood Dutch, Flemish
- witten Dutch, Flemish
- witwassen Dutch, Flemish
- brôot Middle Dutch
- wit Middle Dutch
- brood Afrikaans
- wit Afrikaans
- wit
- eiwit
- brood
- oogwit
- witlof
- witten
- witgat
- wijting
- witheet
- witbier
- witgoud
- roomwit
- lijkwit
- witgoed
- broodbus
- broodmes
- spierwit
- hagelwit
- broodhaan
- witwassen
- melkbrood
- stokbrood
- broodroof
- brooddeeg
- Dubbelwit
- avondbrood
- roggebrood
- kokosbrood
- wittebrood
- afbakbrood
- tarwebrood
- bodenbrood
- broodmager
- broodnodig
- broodplank
- Dubbel Wit
- broodroven
- godenbrood
- broodbeleg
- Wit-Rusland
- casinobrood
- gerstebrood
- broodsuiker
- bierenbrood
- broodwortel
- broodwinner
- Sneeuwwitje
- suikerbrood
- witkopmeeuw
- broodwinning
- apostelbrood
- broodtrommel
- broodrooster
- krentenbrood
- broodbelegsel
- johannesbrood
- witsnuitlibel
- volkorenbrood
- witkopzeearend
- broodschrijver
- broodschrijfster