vooravond
Dutch (Brabantic)
/ˈvoːrˌaː.vɔnt/
noun
Definitions
- early evening
- eve evening before
Etymology
Inherited from Middle Dutch vooravont compound from Dutch, Flemish voor (before, in front of, fore, in front, pre-, for, front, fore-, predecing) + Dutch, Flemish avond (evening).
Origin
Dutch (Brabantic)
avond
Gloss
evening
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
夕, 晩
Emoji
🌆
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- für German
- Avondland Dutch, Flemish
- avond Dutch, Flemish
- avondbrood Dutch, Flemish
- avondeten Dutch, Flemish
- avondjurk Dutch, Flemish
- avondklok Dutch, Flemish
- avondlijk Dutch, Flemish
- avondmaal Dutch, Flemish
- avondmaaltijd Dutch, Flemish
- avondmens Dutch, Flemish
- avondrood Dutch, Flemish
- avondschemer Dutch, Flemish
- avondschemering Dutch, Flemish
- avondschool Dutch, Flemish
- avondspitsuur Dutch, Flemish
- avondster Dutch, Flemish
- avondstond Dutch, Flemish
- avonduur Dutch, Flemish
- avondval Dutch, Flemish
- cabaretavond Dutch, Flemish
- herfstavond Dutch, Flemish
- kerstavond Dutch, Flemish
- lenteavond Dutch, Flemish
- oudejaarsavond Dutch, Flemish
- pakjesavond Dutch, Flemish
- sinterklaasavond Dutch, Flemish
- tevoorschijn Dutch, Flemish
- valavond Dutch, Flemish
- voor Dutch, Flemish
- vooraanzicht Dutch, Flemish
- voorarrest Dutch, Flemish
- voorbaat Dutch, Flemish
- voorbarig Dutch, Flemish
- voorbeeld Dutch, Flemish
- voorbehoedsmiddel Dutch, Flemish
- voorbehouden Dutch, Flemish
- voorbereiden Dutch, Flemish
- voorbeurs Dutch, Flemish
- voorbillen Dutch, Flemish
- voorbinden Dutch, Flemish
- voorbips Dutch, Flemish
- voorbode Dutch, Flemish
- voordat Dutch, Flemish
- voordeel Dutch, Flemish
- voordek Dutch, Flemish
- voordeur Dutch, Flemish
- voordoen Dutch, Flemish
- voordragen Dutch, Flemish
- voordringen Dutch, Flemish
- vooreergisteren Dutch, Flemish
- voorfase Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voorgebergte Dutch, Flemish
- voorgerecht Dutch, Flemish
- voorgeschiedenis Dutch, Flemish
- voorgeslacht Dutch, Flemish
- voorgevel Dutch, Flemish
- voorgeven Dutch, Flemish
- voorgevoel Dutch, Flemish
- voorgrond Dutch, Flemish
- voorhamer Dutch, Flemish
- voorhang Dutch, Flemish
- voorhangen Dutch, Flemish
- voorhanger Dutch, Flemish
- voorhebben Dutch, Flemish
- voorheen Dutch, Flemish
- voorhistorisch Dutch, Flemish
- voorhoede Dutch, Flemish
- voorhoofd Dutch, Flemish
- voorhuid Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- voorijlig Dutch, Flemish
- voorinschrijving Dutch, Flemish
- voorjaar Dutch, Flemish
- voorkant Dutch, Flemish
- voorkasteel Dutch, Flemish
- voorkennis Dutch, Flemish
- voorkeur Dutch, Flemish
- voorkomen Dutch, Flemish
- voorkoop Dutch, Flemish
- voorlaadgeweer Dutch, Flemish
- voorlader Dutch, Flemish
- voorleggen Dutch, Flemish
- voorletter Dutch, Flemish
- voorlezen Dutch, Flemish
- voorlid Dutch, Flemish
- voorliefde Dutch, Flemish
- voorliegen Dutch, Flemish
- voorloper Dutch, Flemish
- voormalig Dutch, Flemish
- voorman Dutch, Flemish
- voormiddag Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voornemen Dutch, Flemish
- vooroordeel Dutch, Flemish
- vooroorlogs Dutch, Flemish
- voorop Dutch, Flemish
- voorouder Dutch, Flemish
- voorover Dutch, Flemish
- voorpoot Dutch, Flemish
- voorpret Dutch, Flemish
- voorprogramma Dutch, Flemish
- voorraad Dutch, Flemish
- voorrecht Dutch, Flemish
- voorronde Dutch, Flemish
- voorruit Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- voorschot Dutch, Flemish
- voorschrift Dutch, Flemish
- voorschrijven Dutch, Flemish
- voorsorteren Dutch, Flemish
- voorspel Dutch, Flemish
- voorspoed Dutch, Flemish
- voorspook Dutch, Flemish
- voorsprong Dutch, Flemish
- voorstaan Dutch, Flemish
- voorstad Dutch, Flemish
- voorstellen Dutch, Flemish
- voorsteven Dutch, Flemish
- voorteken Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- voortouw Dutch, Flemish
- voortreffelijk Dutch, Flemish
- voortrekken Dutch, Flemish
- voortuin Dutch, Flemish
- vooruit Dutch, Flemish
- voorvader Dutch, Flemish
- voorval Dutch, Flemish
- voorvechtster Dutch, Flemish
- voorverwarmen Dutch, Flemish
- voorvocht Dutch, Flemish
- voorvork Dutch, Flemish
- voorwaar Dutch, Flemish
- voorwaarts Dutch, Flemish
- voorwas Dutch, Flemish
- voorwenden Dutch, Flemish
- voorwerp Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- voorzeggen Dutch, Flemish
- voorzet Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- voorzicht Dutch, Flemish
- voorzijn Dutch, Flemish
- voorzitten Dutch, Flemish
- voorzorg Dutch, Flemish
- vorig Dutch, Flemish
- winteravond Dutch, Flemish
- zomeravond Dutch, Flemish
- vooravont Middle Dutch
- vore Middle Dutch
- âvont Middle Dutch
- aand Afrikaans
- vir Afrikaans
- voor Afrikaans
- voortuin Afrikaans
- voor
- avond
- vorig
- voorop
- voorval
- voorwas
- voordek
- voorzet
- vooruit
- voordat
- voorlid
- voorman
- voordoen
- voordeur
- voorzijn
- voorbaat
- voorwaar
- voorhuis
- voorkeur
- voorzorg
- voorkoop
- voorstad
- voortouw
- voorhuid
- voorfase
- voorheen
- voorspel
- valavond
- voorgaan
- voorraad
- voorwerp
- voorruit
- voorhang
- voordeel
- avondval
- voorkant
- voorover
- voorbode
- voortuin
- voorjaar
- voorbips
- voorpoot
- voorvork
- avonduur
- voorpret
- avondmaal
- voorteken
- avondrood
- voornemen
- voorgrond
- Avondland
- avondeten
- voorloper
- avondmens
- avondlijk
- voorkomen
- voormalig
- voorijlig
- voortijds
- voorrecht
- avondklok
- voorlezen
- voorvader
- voorgevel
- avondjurk
- voorspook
- voorlader
- voorspoed
- voorschot
- voorhoofd
- voorgeven
- voorbeurs
- voorouder
- voorstaan
- voorbarig
- avondster
- voorronde
- voorbeeld
- voorvocht
- voorhoede
- voorwoord
- voorhamer
- voorzicht
- zomeravond
- voorleggen
- voormiddag
- voorwaarts
- kerstavond
- lenteavond
- voorletter
- voorliefde
- avondstond
- voorkennis
- avondbrood
- voorzeggen
- voorzetten
- voorgevoel
- voorhangen
- voorbinden
- voorsprong
- voorwenden
- voorarrest
- voorliegen
- voorsteven
- voorhanger
- voorhebben
- voorbillen
- voorzitten
- voordragen
- avondschool
- winteravond
- pakjesavond
- herfstavond
- voorschrift
- voorkasteel
- vooroorlogs
- vooroordeel
- voorstellen
- voordringen
- voortrekken
- voorgerecht
- voorsorteren
- avondschemer
- vooraanzicht
- voorgebergte
- voorgeslacht
- tevoorschijn
- voorschieten
- voorbereiden
- voorbehouden
- cabaretavond
- voorvechtster
- voorprogramma
- avondmaaltijd
- voorverwarmen
- avondspitsuur
- voornaamwoord
- voorschrijven
- voorhistorisch
- voorlaadgeweer
- voortreffelijk
- oudejaarsavond
- vooreergisteren
- avondschemering
- voorinschrijving
- voorgeschiedenis
- sinterklaasavond
- voorbehoedsmiddel