voorvechtster
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- (female) champion (defender of a cause)
Etymology
Affix from Dutch, Flemish voor (before, in front of, fore, in front, pre-, for, front, fore-, predecing) + Dutch, Flemish vechten (fight, fighting).
Origin
Dutch (Brabantic)
vechten
Gloss
fight, fighting
Concept
Semantic Field
Warfare and hunting
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🛡️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- für German
- aanvechten Dutch, Flemish
- bekvechten Dutch, Flemish
- bevechten Dutch, Flemish
- gevecht Dutch, Flemish
- ontvechten Dutch, Flemish
- stierenvechten Dutch, Flemish
- tevoorschijn Dutch, Flemish
- uitvechten Dutch, Flemish
- vechten Dutch, Flemish
- vechtenstijd Dutch, Flemish
- vechthond Dutch, Flemish
- vechtkwartel Dutch, Flemish
- vechtlust Dutch, Flemish
- vechtmissie Dutch, Flemish
- vechtpartij Dutch, Flemish
- vechtsport Dutch, Flemish
- vechtsporter Dutch, Flemish
- vechtwagen Dutch, Flemish
- voor Dutch, Flemish
- vooraanzicht Dutch, Flemish
- voorarrest Dutch, Flemish
- vooravond Dutch, Flemish
- voorbaat Dutch, Flemish
- voorbarig Dutch, Flemish
- voorbeeld Dutch, Flemish
- voorbehoedsmiddel Dutch, Flemish
- voorbehouden Dutch, Flemish
- voorbereiden Dutch, Flemish
- voorbeurs Dutch, Flemish
- voorbillen Dutch, Flemish
- voorbinden Dutch, Flemish
- voorbips Dutch, Flemish
- voorbode Dutch, Flemish
- voordat Dutch, Flemish
- voordeel Dutch, Flemish
- voordek Dutch, Flemish
- voordeur Dutch, Flemish
- voordoen Dutch, Flemish
- voordragen Dutch, Flemish
- voordringen Dutch, Flemish
- vooreergisteren Dutch, Flemish
- voorfase Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voorgebergte Dutch, Flemish
- voorgerecht Dutch, Flemish
- voorgeschiedenis Dutch, Flemish
- voorgeslacht Dutch, Flemish
- voorgevel Dutch, Flemish
- voorgeven Dutch, Flemish
- voorgevoel Dutch, Flemish
- voorgrond Dutch, Flemish
- voorhamer Dutch, Flemish
- voorhang Dutch, Flemish
- voorhangen Dutch, Flemish
- voorhanger Dutch, Flemish
- voorhebben Dutch, Flemish
- voorheen Dutch, Flemish
- voorhistorisch Dutch, Flemish
- voorhoede Dutch, Flemish
- voorhoofd Dutch, Flemish
- voorhuid Dutch, Flemish
- voorhuis Dutch, Flemish
- voorijlig Dutch, Flemish
- voorinschrijving Dutch, Flemish
- voorjaar Dutch, Flemish
- voorkant Dutch, Flemish
- voorkasteel Dutch, Flemish
- voorkennis Dutch, Flemish
- voorkeur Dutch, Flemish
- voorkomen Dutch, Flemish
- voorkoop Dutch, Flemish
- voorlaadgeweer Dutch, Flemish
- voorlader Dutch, Flemish
- voorleggen Dutch, Flemish
- voorletter Dutch, Flemish
- voorlezen Dutch, Flemish
- voorlid Dutch, Flemish
- voorliefde Dutch, Flemish
- voorliegen Dutch, Flemish
- voorloper Dutch, Flemish
- voormalig Dutch, Flemish
- voorman Dutch, Flemish
- voormiddag Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- voornemen Dutch, Flemish
- vooroordeel Dutch, Flemish
- vooroorlogs Dutch, Flemish
- voorop Dutch, Flemish
- voorouder Dutch, Flemish
- voorover Dutch, Flemish
- voorpoot Dutch, Flemish
- voorpret Dutch, Flemish
- voorprogramma Dutch, Flemish
- voorraad Dutch, Flemish
- voorrecht Dutch, Flemish
- voorronde Dutch, Flemish
- voorruit Dutch, Flemish
- voorschieten Dutch, Flemish
- voorschot Dutch, Flemish
- voorschrift Dutch, Flemish
- voorschrijven Dutch, Flemish
- voorsorteren Dutch, Flemish
- voorspel Dutch, Flemish
- voorspoed Dutch, Flemish
- voorspook Dutch, Flemish
- voorsprong Dutch, Flemish
- voorstaan Dutch, Flemish
- voorstad Dutch, Flemish
- voorstellen Dutch, Flemish
- voorsteven Dutch, Flemish
- voorteken Dutch, Flemish
- voortijds Dutch, Flemish
- voortouw Dutch, Flemish
- voortreffelijk Dutch, Flemish
- voortrekken Dutch, Flemish
- voortuin Dutch, Flemish
- vooruit Dutch, Flemish
- voorvader Dutch, Flemish
- voorval Dutch, Flemish
- voorverwarmen Dutch, Flemish
- voorvocht Dutch, Flemish
- voorvork Dutch, Flemish
- voorwaar Dutch, Flemish
- voorwaarts Dutch, Flemish
- voorwas Dutch, Flemish
- voorwenden Dutch, Flemish
- voorwerp Dutch, Flemish
- voorwoord Dutch, Flemish
- voorzeggen Dutch, Flemish
- voorzet Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- voorzicht Dutch, Flemish
- voorzijn Dutch, Flemish
- voorzitten Dutch, Flemish
- voorzorg Dutch, Flemish
- vorig Dutch, Flemish
- vechten Middle Dutch
- vore Middle Dutch
- veg Afrikaans
- vir Afrikaans
- voor Afrikaans
- voortuin Afrikaans
- voor
- vorig
- voorop
- gevecht
- voorlid
- voorzet
- voorman
- vechten
- voorval
- vooruit
- voorwas
- voordat
- voordek
- voorkoop
- voorbode
- voorraad
- voorstad
- voortouw
- voortuin
- voordoen
- voorhuid
- voordeur
- voorwerp
- voorfase
- voorruit
- voorjaar
- voorgaan
- voorzijn
- voorbips
- voorbaat
- voorhang
- voordeel
- voorpoot
- voorvork
- voorheen
- voorwaar
- voorspel
- voorkant
- voorhuis
- voorkeur
- voorpret
- voorzorg
- voorover
- voorlezen
- voorronde
- voorbeeld
- voorvocht
- voorouder
- voorvader
- voorstaan
- voorteken
- vooravond
- vechtlust
- voornemen
- voorgrond
- voorgevel
- voorbarig
- voorloper
- voorspook
- voorkomen
- voormalig
- voorijlig
- voorhoede
- voorlader
- voortijds
- voorspoed
- voorwoord
- bevechten
- vechthond
- voorhamer
- voorrecht
- voorschot
- voorzicht
- voorhoofd
- voorgeven
- voorbeurs
- voorzetten
- voorgevoel
- voorhangen
- voorliegen
- aanvechten
- voorzeggen
- voorleggen
- voormiddag
- voorwaarts
- voorsteven
- voorhanger
- voorbinden
- voorhebben
- uitvechten
- voorbillen
- voorletter
- vechtwagen
- voorzitten
- voordragen
- voorliefde
- voorsprong
- voorwenden
- voorarrest
- voorkennis
- ontvechten
- bekvechten
- vechtsport
- vechtpartij
- voorstellen
- voordringen
- voortrekken
- voorschrift
- voorkasteel
- vooroorlogs
- vooroordeel
- vechtmissie
- voorgerecht
- voorsorteren
- tevoorschijn
- voorgebergte
- vechtkwartel
- voorschieten
- voorbereiden
- vooraanzicht
- voorbehouden
- vechtenstijd
- voorgeslacht
- vechtsporter
- voorverwarmen
- voorprogramma
- voornaamwoord
- voorschrijven
- voorhistorisch
- voorlaadgeweer
- voortreffelijk
- stierenvechten
- vooreergisteren
- voorgeschiedenis
- voorinschrijving
- voorbehoedsmiddel