overvallen
Dutch (Brabantic)
/ˌoː.vərˈvɑ.lə(n)/
verb
Definitions
- to raid
- to take by surprise
Etymology
Prefix from Dutch, Flemish vallen (fall).
Origin
Dutch (Brabantic)
vallen
Gloss
fall
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🌠 🌧️ 🌨️ 🍁 🍂 🦔
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- fall English
- overfall English
- aanvallen Dutch, Flemish
- afvallen Dutch, Flemish
- bankovervaller Dutch, Flemish
- bevallen Dutch, Flemish
- bijvallen Dutch, Flemish
- binnenvallen Dutch, Flemish
- flauwvallen Dutch, Flemish
- gevallen Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- meevallen Dutch, Flemish
- omhoogvallen Dutch, Flemish
- omvallen Dutch, Flemish
- ontvallen Dutch, Flemish
- opvallen Dutch, Flemish
- overvaller Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- schroomvallig Dutch, Flemish
- tegenvallen Dutch, Flemish
- terugvallen Dutch, Flemish
- uitvallen Dutch, Flemish
- valbijl Dutch, Flemish
- valhek Dutch, Flemish
- valkuil Dutch, Flemish
- vallen Dutch, Flemish
- valling Dutch, Flemish
- valluik Dutch, Flemish
- valpoort Dutch, Flemish
- valreep Dutch, Flemish
- vervallen Dutch, Flemish
- wegvallen Dutch, Flemish
- wisselvallig Dutch, Flemish
- overfallen Middle English
- vallen Middle Dutch
- val Afrikaans
- vallen
- valhek
- valbijl
- valling
- valreep
- valluik
- valkuil
- omvallen
- afvallen
- bevallen
- invallen
- opvallen
- gevallen
- valpoort
- aanvallen
- vervallen
- meevallen
- bijvallen
- wegvallen
- ontvallen
- uitvallen
- overvaller
- tegenvallen
- terugvallen
- samenvallen
- flauwvallen
- binnenvallen
- wisselvallig
- omhoogvallen
- schroomvallig
- bankovervaller