valpoort
Dutch (Brabantic)
/ˈvɑl.poːrt/
noun
Definitions
- portcullis
Etymology
Inherited from Middle Dutch valporte compound from Dutch, Flemish vallen (fall) + Dutch, Flemish poort (gate).
Origin
Dutch (Brabantic)
poort
Gloss
gate
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
門
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanvallen Dutch, Flemish
- achterpoort Dutch, Flemish
- afvallen Dutch, Flemish
- bevallen Dutch, Flemish
- bijvallen Dutch, Flemish
- binnenvallen Dutch, Flemish
- fabriekspoort Dutch, Flemish
- flauwvallen Dutch, Flemish
- gevallen Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- meevallen Dutch, Flemish
- omhoogvallen Dutch, Flemish
- omvallen Dutch, Flemish
- ontvallen Dutch, Flemish
- opvallen Dutch, Flemish
- overvallen Dutch, Flemish
- patrijspoort Dutch, Flemish
- poort Dutch, Flemish
- poorter Dutch, Flemish
- poortgebouw Dutch, Flemish
- poortwachter Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- schroomvallig Dutch, Flemish
- stadspoort Dutch, Flemish
- tegenvallen Dutch, Flemish
- terugvallen Dutch, Flemish
- toegangspoort Dutch, Flemish
- uitvallen Dutch, Flemish
- valbijl Dutch, Flemish
- valhek Dutch, Flemish
- valkuil Dutch, Flemish
- vallen Dutch, Flemish
- valling Dutch, Flemish
- valluik Dutch, Flemish
- valreep Dutch, Flemish
- vervallen Dutch, Flemish
- wegvallen Dutch, Flemish
- wisselvallig Dutch, Flemish
- porte Middle Dutch
- vallen Middle Dutch
- valporte Middle Dutch
- val Afrikaans
- poort
- vallen
- valhek
- poorter
- valkuil
- valbijl
- valreep
- valluik
- valling
- afvallen
- invallen
- gevallen
- omvallen
- bevallen
- opvallen
- vervallen
- bijvallen
- wegvallen
- aanvallen
- meevallen
- ontvallen
- uitvallen
- overvallen
- stadspoort
- achterpoort
- samenvallen
- poortgebouw
- tegenvallen
- terugvallen
- flauwvallen
- binnenvallen
- omhoogvallen
- wisselvallig
- patrijspoort
- poortwachter
- toegangspoort
- fabriekspoort
- schroomvallig