wisselvallig
Dutch (Brabantic)
/ˌʋɪ.səlˈvɑ.ləx/
adj
Definitions
- changeable, variable, inconstant, volatile
Etymology
Affix from Dutch, Flemish wisselen (change, exchange, replace, swap, barter) + Dutch, Flemish vallen (fall)+ Dutch, Flemish ig (-y, -ish, y, -ed, -ful, -ive, -ous).
Origin
Dutch (Brabantic)
ig
Gloss
-y, -ish, y, -ed, -ful, -ive, -ous
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanvallen Dutch, Flemish
- afvallen Dutch, Flemish
- afwisselen Dutch, Flemish
- bevallen Dutch, Flemish
- bijvallen Dutch, Flemish
- binnenvallen Dutch, Flemish
- flauwvallen Dutch, Flemish
- gevallen Dutch, Flemish
- ig Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- inwisselen Dutch, Flemish
- meevallen Dutch, Flemish
- omhoogvallen Dutch, Flemish
- omvallen Dutch, Flemish
- ontvallen Dutch, Flemish
- opvallen Dutch, Flemish
- overvallen Dutch, Flemish
- rechtvaardig Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- schroomvallig Dutch, Flemish
- standvastig Dutch, Flemish
- tegenvallen Dutch, Flemish
- terugvallen Dutch, Flemish
- uitvallen Dutch, Flemish
- uitwisselen Dutch, Flemish
- valbijl Dutch, Flemish
- valhek Dutch, Flemish
- valkuil Dutch, Flemish
- vallen Dutch, Flemish
- valling Dutch, Flemish
- valluik Dutch, Flemish
- valpoort Dutch, Flemish
- valreep Dutch, Flemish
- vervallen Dutch, Flemish
- verwisselen Dutch, Flemish
- wegvallen Dutch, Flemish
- wissel Dutch, Flemish
- wisselaar Dutch, Flemish
- wisselen Dutch, Flemish
- wisselgebit Dutch, Flemish
- wisselgeld Dutch, Flemish
- wisseling Dutch, Flemish
- wisselkantoor Dutch, Flemish
- wisselkoers Dutch, Flemish
- wisselspanning Dutch, Flemish
- wisselstroom Dutch, Flemish
- wisselstuk Dutch, Flemish
- wisselwerking Dutch, Flemish
- vallen Middle Dutch
- wisselen Middle Dutch
- val Afrikaans
- ig
- vallen
- wissel
- valhek
- valkuil
- valbijl
- valreep
- valluik
- valling
- afvallen
- invallen
- gevallen
- omvallen
- bevallen
- opvallen
- wisselen
- valpoort
- vervallen
- wisseling
- wisselaar
- bijvallen
- wegvallen
- aanvallen
- meevallen
- ontvallen
- uitvallen
- afwisselen
- overvallen
- wisselgeld
- wisselstuk
- inwisselen
- verwisselen
- wisselkoers
- samenvallen
- uitwisselen
- tegenvallen
- terugvallen
- standvastig
- wisselgebit
- flauwvallen
- binnenvallen
- omhoogvallen
- rechtvaardig
- wisselstroom
- wisselwerking
- schroomvallig
- wisselkantoor
- wisselspanning