instellen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to set (up), to configure
Etymology
Compound from Dutch, Flemish in (in, suffix indicating femininity, into) + Dutch, Flemish stellen (state, set, place, put, taking).
Origin
Dutch (Brabantic)
stellen
Gloss
state, set, place, put, taking
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- autoinstall English
- coinstall English
- deinstall English
- install English
- installability English
- installable English
- installed English
- installer English
- installfest English
- preinstall English
- reinstall English
- uninstall English
- installō Latin
- aanstellen Dutch, Flemish
- achterin Dutch, Flemish
- afstellen Dutch, Flemish
- belangstellen Dutch, Flemish
- belangstelling Dutch, Flemish
- bestellen Dutch, Flemish
- bijstellen Dutch, Flemish
- blootstellen Dutch, Flemish
- daarstellen Dutch, Flemish
- gelijkstelling Dutch, Flemish
- geruststellen Dutch, Flemish
- heringebruikname Dutch, Flemish
- herstellen Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- inademen Dutch, Flemish
- inbakeren Dutch, Flemish
- inbeelden Dutch, Flemish
- inbellen Dutch, Flemish
- inbijten Dutch, Flemish
- inblazen Dutch, Flemish
- inblikken Dutch, Flemish
- inboedel Dutch, Flemish
- inboeten Dutch, Flemish
- inboezemen Dutch, Flemish
- inboorling Dutch, Flemish
- inborst Dutch, Flemish
- inbraak Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- inbreiding Dutch, Flemish
- inbreken Dutch, Flemish
- inbrengen Dutch, Flemish
- inburgeren Dutch, Flemish
- incalculeren Dutch, Flemish
- inchecken Dutch, Flemish
- indammen Dutch, Flemish
- indelen Dutch, Flemish
- indenken Dutch, Flemish
- indien Dutch, Flemish
- indienen Dutch, Flemish
- indommelen Dutch, Flemish
- indruisen Dutch, Flemish
- indruk Dutch, Flemish
- indrukken Dutch, Flemish
- induiken Dutch, Flemish
- indutten Dutch, Flemish
- inenten Dutch, Flemish
- ingaan Dutch, Flemish
- ingang Dutch, Flemish
- ingeven Dutch, Flemish
- ingieten Dutch, Flemish
- ingraven Dutch, Flemish
- ingreep Dutch, Flemish
- ingrijpen Dutch, Flemish
- inhalen Dutch, Flemish
- inham Dutch, Flemish
- inheems Dutch, Flemish
- inhouden Dutch, Flemish
- inhuldigen Dutch, Flemish
- inhuren Dutch, Flemish
- inkerving Dutch, Flemish
- inklappen Dutch, Flemish
- inklokken Dutch, Flemish
- inkomen Dutch, Flemish
- inkopen Dutch, Flemish
- inkorten Dutch, Flemish
- inkrimpen Dutch, Flemish
- inladen Dutch, Flemish
- inlander Dutch, Flemish
- inlassen Dutch, Flemish
- inleiden Dutch, Flemish
- inleven Dutch, Flemish
- inleveren Dutch, Flemish
- inlichten Dutch, Flemish
- inlijven Dutch, Flemish
- inlossen Dutch, Flemish
- inluiden Dutch, Flemish
- inmaken Dutch, Flemish
- inname Dutch, Flemish
- innemen Dutch, Flemish
- innen Dutch, Flemish
- innig Dutch, Flemish
- inpakken Dutch, Flemish
- inparkeren Dutch, Flemish
- inpeperen Dutch, Flemish
- inpolderen Dutch, Flemish
- inproduct Dutch, Flemish
- inrichten Dutch, Flemish
- inrijden Dutch, Flemish
- inroepen Dutch, Flemish
- inroetsjen Dutch, Flemish
- inrukken Dutch, Flemish
- inschakelen Dutch, Flemish
- inschatten Dutch, Flemish
- inschenken Dutch, Flemish
- inschepen Dutch, Flemish
- inschrijven Dutch, Flemish
- insgelijks Dutch, Flemish
- inslaan Dutch, Flemish
- inslag Dutch, Flemish
- inslapen Dutch, Flemish
- inslikken Dutch, Flemish
- insluipen Dutch, Flemish
- insluiten Dutch, Flemish
- insmeren Dutch, Flemish
- insneeuwen Dutch, Flemish
- insnijden Dutch, Flemish
- inspannen Dutch, Flemish
- inspelen Dutch, Flemish
- inspreken Dutch, Flemish
- inspringen Dutch, Flemish
- inspuiten Dutch, Flemish
- instap Dutch, Flemish
- insteken Dutch, Flemish
- instelling Dutch, Flemish
- instemmen Dutch, Flemish
- instemming Dutch, Flemish
- instinken Dutch, Flemish
- instorten Dutch, Flemish
- instuderen Dutch, Flemish
- inteelt Dutch, Flemish
- integendeel Dutch, Flemish
- intijds Dutch, Flemish
- intikken Dutch, Flemish
- intocht Dutch, Flemish
- intomen Dutch, Flemish
- intrappen Dutch, Flemish
- intrede Dutch, Flemish
- intreden Dutch, Flemish
- intrekken Dutch, Flemish
- intussen Dutch, Flemish
- intypen Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- invangen Dutch, Flemish
- invloed Dutch, Flemish
- invoegsel Dutch, Flemish
- invoeren Dutch, Flemish
- invorderen Dutch, Flemish
- invriezen Dutch, Flemish
- invullen Dutch, Flemish
- inwaarts Dutch, Flemish
- inwendig Dutch, Flemish
- inwerken Dutch, Flemish
- inwerkingtreding Dutch, Flemish
- inwerpen Dutch, Flemish
- inwijden Dutch, Flemish
- inwilligen Dutch, Flemish
- inwisselen Dutch, Flemish
- inwonen Dutch, Flemish
- inzaaien Dutch, Flemish
- inzamelen Dutch, Flemish
- inzending Dutch, Flemish
- inzetten Dutch, Flemish
- inzicht Dutch, Flemish
- inzien Dutch, Flemish
- inzitten Dutch, Flemish
- inzoomen Dutch, Flemish
- leerstellig Dutch, Flemish
- nevenstelling Dutch, Flemish
- nijver Dutch, Flemish
- onderstellen Dutch, Flemish
- ontstellen Dutch, Flemish
- opstellen Dutch, Flemish
- samenstellen Dutch, Flemish
- scherpstellen Dutch, Flemish
- stelkunde Dutch, Flemish
- stellen Dutch, Flemish
- stellig Dutch, Flemish
- stelling Dutch, Flemish
- stelregel Dutch, Flemish
- stelsel Dutch, Flemish
- teleurstellen Dutch, Flemish
- terechtstellen Dutch, Flemish
- terugstellen Dutch, Flemish
- uitstellen Dutch, Flemish
- vaststellen Dutch, Flemish
- veronderstellen Dutch, Flemish
- verstellen Dutch, Flemish
- vooronderstellen Dutch, Flemish
- voorstellen Dutch, Flemish
- zekerstellen Dutch, Flemish
- installation French
- installer French
- instalar Spanish, Castilian
- instalar Portuguese
- インストール Japanese
- installen Middle English
- instalar Galician
- inkrah Indonesian
- stellen Middle Dutch
- in Afrikaans
- in Old Dutch
- *stall Frankish
- in
- innen
- innig
- inham
- ingang
- inslag
- nijver
- instap
- ingaan
- inzien
- inname
- indien
- indruk
- inteelt
- inenten
- stellig
- inzicht
- invloed
- stellen
- intocht
- inkopen
- inleven
- inslaan
- inladen
- intrede
- indelen
- innemen
- inmaken
- ingeven
- stelsel
- inkomen
- inbraak
- inwonen
- intomen
- ingreep
- intypen
- inhuren
- inheems
- inhalen
- intijds
- inborst
- inwerpen
- insteken
- intikken
- invallen
- indenken
- inlossen
- indammen
- insmeren
- inkorten
- inbellen
- inzoomen
- inpakken
- inrukken
- invullen
- inboeten
- inhouden
- invangen
- inroepen
- inademen
- inzetten
- ingieten
- inlassen
- inboedel
- inwijden
- inwendig
- inlijven
- invoeren
- inleiden
- ingraven
- induiken
- inbijten
- inwaarts
- inslapen
- indutten
- inblazen
- inluiden
- stelling
- inspelen
- inbreken
- inrijden
- indienen
- intussen
- inzaaien
- inwerken
- inzitten
- inlander
- intreden
- achterin
- inbakeren
- inchecken
- inbreiden
- inproduct
- stelkunde
- stelregel
- inpeperen
- insluiten
- inzamelen
- inbrengen
- invriezen
- inleveren
- intrappen
- inbeelden
- inklokken
- inzending
- inslikken
- indrukken
- inlichten
- indruisen
- intrekken
- inblikken
- inspuiten
- insnijden
- opstellen
- inschepen
- invoegsel
- insluipen
- inrichten
- ingrijpen
- inklappen
- instemmen
- inkerving
- instinken
- inspreken
- inspannen
- inkrimpen
- bestellen
- instorten
- afstellen
- uitstellen
- instuderen
- insgelijks
- verstellen
- inboezemen
- inspringen
- herstellen
- bijstellen
- inroetsjen
- inpolderen
- inhuldigen
- inboorling
- inschatten
- aanstellen
- instelling
- inwilligen
- inparkeren
- indommelen
- inbreiding
- instemming
- insneeuwen
- invorderen
- inschenken
- ontstellen
- inburgeren
- inwisselen
- vaststellen
- daarstellen
- voorstellen
- inschrijven
- integendeel
- leerstellig
- inschakelen
- blootstellen
- samenstellen
- zekerstellen
- onderstellen
- terugstellen
- incalculeren
- belangstellen
- scherpstellen
- teleurstellen
- geruststellen
- nevenstelling
- gelijkstelling
- terechtstellen
- belangstelling
- veronderstellen
- vooronderstellen
- inwerkingtreding
- heringebruikname