breedspraak
Dutch (Brabantic)
/ˈbreːtspraːk/
noun
Definitions
- extensiveness in language
Etymology
Compound from Dutch, Flemish breed (broad) + Dutch, Flemish spraak (speech, language).
Origin
Dutch (Brabantic)
spraak
Gloss
speech, language
Concept
Semantic Field
Speech and language
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
語
Emoji
🎤 💬 🗨️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanspraak Dutch, Flemish
- beeldspraak Dutch, Flemish
- breed Dutch, Flemish
- breedband Dutch, Flemish
- breedbeeld Dutch, Flemish
- breedbekkikker Dutch, Flemish
- breedneusaap Dutch, Flemish
- breedscheenjuffer Dutch, Flemish
- breedsprakig Dutch, Flemish
- breedte Dutch, Flemish
- buikspraak Dutch, Flemish
- inbreiden Dutch, Flemish
- rechtspraak Dutch, Flemish
- ruggespraak Dutch, Flemish
- samenspraak Dutch, Flemish
- spraak Dutch, Flemish
- spraakkunst Dutch, Flemish
- spraakleer Dutch, Flemish
- spraakverwarring Dutch, Flemish
- spraakwaterval Dutch, Flemish
- spraakzaam Dutch, Flemish
- sprakeloos Dutch, Flemish
- tegenspraak Dutch, Flemish
- uitbreiden Dutch, Flemish
- uitspraak Dutch, Flemish
- vrijspraak Dutch, Flemish
- weegbree Dutch, Flemish
- brêet Middle Dutch
- sprâke Middle Dutch
- breed Afrikaans
- breed Western Frisian
- breed
- spraak
- breedte
- weegbree
- uitspraak
- aanspraak
- inbreiden
- breedband
- buikspraak
- sprakeloos
- uitbreiden
- vrijspraak
- spraakzaam
- breedbeeld
- spraakleer
- samenspraak
- spraakkunst
- ruggespraak
- tegenspraak
- rechtspraak
- beeldspraak
- breedneusaap
- breedsprakig
- breedbekkikker
- spraakwaterval
- spraakverwarring
- breedscheenjuffer