herenboer
Dutch (Brabantic)
/ˈɦeː.rə(n)ˌbur/
noun
Definitions
- gentleman farmer, patrician farmer
Etymology
Compound from Dutch, Flemish heer (lord, gentleman, master, army, title for a priest) + Dutch, Flemish boer (farmer, peasant, burp, merchant).
Origin
Dutch (Brabantic)
boer
Gloss
farmer, peasant, burp, merchant
Concept
Semantic Field
Agriculture and vegetation
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
👨🌾 👩🌾
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- boor English
- Heerenveen Dutch, Flemish
- ambachtsheer Dutch, Flemish
- baanderheer Dutch, Flemish
- banjerheer Dutch, Flemish
- bannerheer Dutch, Flemish
- beschermheer Dutch, Flemish
- boer Dutch, Flemish
- boeren Dutch, Flemish
- boerenbedrieger Dutch, Flemish
- boerenbedrog Dutch, Flemish
- boerendeur Dutch, Flemish
- boerenjongen Dutch, Flemish
- boerenkaas Dutch, Flemish
- boerenknecht Dutch, Flemish
- boerenkool Dutch, Flemish
- boerenland Dutch, Flemish
- boerenleven Dutch, Flemish
- boerenlul Dutch, Flemish
- boerenmeid Dutch, Flemish
- boerenomelet Dutch, Flemish
- boerenplaats Dutch, Flemish
- boerenpummel Dutch, Flemish
- boerenslimheid Dutch, Flemish
- boerenstand Dutch, Flemish
- boerenstiel Dutch, Flemish
- boerenzoon Dutch, Flemish
- boerenzwaluw Dutch, Flemish
- boerin Dutch, Flemish
- bouwheer Dutch, Flemish
- bulleboer Dutch, Flemish
- burchtheer Dutch, Flemish
- gastheer Dutch, Flemish
- geneesheer Dutch, Flemish
- heer Dutch, Flemish
- heerkracht Dutch, Flemish
- heerlijk Dutch, Flemish
- heeroom Dutch, Flemish
- heerschaar Dutch, Flemish
- heerschappij Dutch, Flemish
- heerschare Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- herenhoeve Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- herenkapper Dutch, Flemish
- herenkleding Dutch, Flemish
- herenliefde Dutch, Flemish
- jonkheer Dutch, Flemish
- kippenboer Dutch, Flemish
- kolenboer Dutch, Flemish
- krijgsheer Dutch, Flemish
- leenheer Dutch, Flemish
- melkboer Dutch, Flemish
- meneer Dutch, Flemish
- mijnheer Dutch, Flemish
- raadsheer Dutch, Flemish
- suikerboer Dutch, Flemish
- veeboer Dutch, Flemish
- veldheer Dutch, Flemish
- visboer Dutch, Flemish
- wereldheer Dutch, Flemish
- wijnboer Dutch, Flemish
- *bʰuH- Proto-Indo-European
- boer Norwegian Bokmål
- *būraz Proto-Germanic
- boar Norwegian Nynorsk
- boer Danish
- deler Indonesian
- bure Middle Dutch
- hêre Middle Dutch
- boer Afrikaans
- buru Sranan Tongo
- heer
- boer
- boeren
- boerin
- meneer
- veeboer
- heeroom
- visboer
- heerlijk
- gastheer
- bouwheer
- mijnheer
- jonkheer
- leenheer
- melkboer
- veldheer
- wijnboer
- kolenboer
- raadsheer
- boerenlul
- bulleboer
- herenhuis
- wereldheer
- geneesheer
- bannerheer
- suikerboer
- kippenboer
- boerenkaas
- herenhoeve
- boerendeur
- heerschaar
- boerenkool
- krijgsheer
- banjerheer
- boerenmeid
- burchtheer
- boerenzoon
- boerenland
- heerkracht
- Heerenveen
- heerschare
- herenliefde
- boerenstand
- baanderheer
- boerenstiel
- herenkapper
- boerenleven
- boerenpummel
- boerenplaats
- boerenomelet
- boerenjongen
- beschermheer
- boerenbedrog
- herenkleding
- boerenknecht
- boerenzwaluw
- heerschappij
- ambachtsheer
- herenboerderij
- boerenslimheid
- boerenbedrieger