bouwheer
Dutch (Brabantic)
/ˈbɑu̯.ɦeːr/
noun
Definitions
- (history) A master mason.
- (Belgium) A man who commissions an architect for an architectural design.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish bouwen (build, cultivate, till, farm, construct) + Dutch, Flemish heer (lord, gentleman, master, army, title for a priest).
Origin
Dutch (Brabantic)
heer
Gloss
lord, gentleman, master, army, title for a priest
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
主
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Heerenveen Dutch, Flemish
- aanbouwen Dutch, Flemish
- ambachtsheer Dutch, Flemish
- baanderheer Dutch, Flemish
- banjerheer Dutch, Flemish
- bannerheer Dutch, Flemish
- bebouwen Dutch, Flemish
- beschermheer Dutch, Flemish
- bouwdoos Dutch, Flemish
- bouwen Dutch, Flemish
- bouwer Dutch, Flemish
- bouwlamp Dutch, Flemish
- bouwland Dutch, Flemish
- bouwman Dutch, Flemish
- bouwmeester Dutch, Flemish
- bouwnijverheid Dutch, Flemish
- bouwpaus Dutch, Flemish
- bouwplaats Dutch, Flemish
- bouwput Dutch, Flemish
- bouwsel Dutch, Flemish
- bouwvak Dutch, Flemish
- bouwwerf Dutch, Flemish
- bouwwoede Dutch, Flemish
- burchtheer Dutch, Flemish
- gastheer Dutch, Flemish
- geneesheer Dutch, Flemish
- heer Dutch, Flemish
- heerkracht Dutch, Flemish
- heerlijk Dutch, Flemish
- heeroom Dutch, Flemish
- heerschaar Dutch, Flemish
- heerschappij Dutch, Flemish
- heerschare Dutch, Flemish
- herbouwen Dutch, Flemish
- herenboer Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- herenhoeve Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- herenkapper Dutch, Flemish
- herenkleding Dutch, Flemish
- herenliefde Dutch, Flemish
- jonkheer Dutch, Flemish
- krijgsheer Dutch, Flemish
- leenheer Dutch, Flemish
- meneer Dutch, Flemish
- mijnheer Dutch, Flemish
- onderbouwen Dutch, Flemish
- opbouwen Dutch, Flemish
- raadsheer Dutch, Flemish
- veldheer Dutch, Flemish
- verbouwen Dutch, Flemish
- volbouwen Dutch, Flemish
- wereldheer Dutch, Flemish
- deler Indonesian
- bouwen Middle Dutch
- hêre Middle Dutch
- bou Afrikaans
- heer
- bouwen
- meneer
- bouwer
- bouwman
- bouwsel
- bouwput
- heeroom
- bouwvak
- bouwland
- heerlijk
- bebouwen
- leenheer
- bouwwerf
- bouwpaus
- gastheer
- bouwdoos
- bouwlamp
- veldheer
- mijnheer
- opbouwen
- jonkheer
- herenhuis
- herbouwen
- aanbouwen
- volbouwen
- bouwwoede
- raadsheer
- verbouwen
- herenboer
- wereldheer
- bouwplaats
- geneesheer
- krijgsheer
- banjerheer
- burchtheer
- bannerheer
- Heerenveen
- herenhoeve
- heerschaar
- heerkracht
- heerschare
- baanderheer
- bouwmeester
- onderbouwen
- herenkapper
- herenliefde
- herenkleding
- heerschappij
- beschermheer
- ambachtsheer
- herenboerderij
- bouwnijverheid