banjerheer
Dutch (Brabantic)
/ˈbɑn.jərˌɦeːr/
noun
Definitions
- (archaic) A bigwig, a self-important person.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish bor + Dutch, Flemish nl (diminutive suffix, -y, province, arse)+ Dutch, Flemish ms + Dutch, Flemish banyak + Dutch, Flemish heer (lord, gentleman, master, army, title for a priest)borrowed from Malay banyak (many, very).
Origin
Malay
banyak
Gloss
many, very
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Other
Kanji
多
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Heerenveen Dutch, Flemish
- Kaapprovincie Dutch, Flemish
- aardsgezind Dutch, Flemish
- achterkamertjespolitiek Dutch, Flemish
- ambachtsheer Dutch, Flemish
- appelsien Dutch, Flemish
- baanderheer Dutch, Flemish
- banjer Dutch, Flemish
- banjeren Dutch, Flemish
- bannerheer Dutch, Flemish
- banyak Dutch, Flemish
- beenbreek Dutch, Flemish
- beschermheer Dutch, Flemish
- bleuke Dutch, Flemish
- bolderwagen Dutch, Flemish
- bor Dutch, Flemish
- bouwheer Dutch, Flemish
- buitenissig Dutch, Flemish
- burchtheer Dutch, Flemish
- dodaars Dutch, Flemish
- eedgespan Dutch, Flemish
- gastheer Dutch, Flemish
- geneesheer Dutch, Flemish
- halfslachtig Dutch, Flemish
- heer Dutch, Flemish
- heerkracht Dutch, Flemish
- heerlijk Dutch, Flemish
- heeroom Dutch, Flemish
- heerschaar Dutch, Flemish
- heerschappij Dutch, Flemish
- heerschare Dutch, Flemish
- herenboer Dutch, Flemish
- herenboerderij Dutch, Flemish
- herenhoeve Dutch, Flemish
- herenhuis Dutch, Flemish
- herenkapper Dutch, Flemish
- herenkleding Dutch, Flemish
- herenliefde Dutch, Flemish
- imponeren Dutch, Flemish
- jonkheer Dutch, Flemish
- kernlis Dutch, Flemish
- kindermoord Dutch, Flemish
- knipsel Dutch, Flemish
- krabbenscheer Dutch, Flemish
- krijgsheer Dutch, Flemish
- labbekak Dutch, Flemish
- landrot Dutch, Flemish
- leenheer Dutch, Flemish
- meneer Dutch, Flemish
- mensenrechten Dutch, Flemish
- mijnheer Dutch, Flemish
- ms Dutch, Flemish
- nl Dutch, Flemish
- oelewapper Dutch, Flemish
- petrochemie Dutch, Flemish
- raadsheer Dutch, Flemish
- rijksambtenaar Dutch, Flemish
- ritssluiting Dutch, Flemish
- schandpaal Dutch, Flemish
- scheersel Dutch, Flemish
- schimpscheut Dutch, Flemish
- snoeisel Dutch, Flemish
- spullenbaas Dutch, Flemish
- stamoudste Dutch, Flemish
- toonkunst Dutch, Flemish
- vanitasstilleven Dutch, Flemish
- veldheer Dutch, Flemish
- verschijnsel Dutch, Flemish
- verzinsel Dutch, Flemish
- veulendragend Dutch, Flemish
- wereldheer Dutch, Flemish
- banyak Indonesian
- deler Indonesian
- hêre Middle Dutch
- baie Afrikaans
- banyak Malay
- vañak ms-old
- banyaa Broome Pearling Lugger Pidgin
- nl
- ms
- bor
- heer
- meneer
- bleuke
- banyak
- banjer
- knipsel
- landrot
- kernlis
- heeroom
- dodaars
- gastheer
- mijnheer
- jonkheer
- labbekak
- leenheer
- heerlijk
- bouwheer
- snoeisel
- veldheer
- banjeren
- eedgespan
- raadsheer
- appelsien
- verzinsel
- imponeren
- toonkunst
- herenhuis
- herenboer
- scheersel
- beenbreek
- stamoudste
- schandpaal
- Heerenveen
- heerschaar
- herenhoeve
- krijgsheer
- wereldheer
- geneesheer
- bannerheer
- oelewapper
- burchtheer
- heerkracht
- heerschare
- herenliefde
- baanderheer
- kindermoord
- herenkapper
- buitenissig
- bolderwagen
- aardsgezind
- petrochemie
- spullenbaas
- verschijnsel
- halfslachtig
- beschermheer
- ritssluiting
- ambachtsheer
- schimpscheut
- herenkleding
- heerschappij
- Kaapprovincie
- krabbenscheer
- mensenrechten
- veulendragend
- rijksambtenaar
- herenboerderij
- vanitasstilleven
- achterkamertjespolitiek