achterzetsel
Dutch (Brabantic)
/ˈɑx.tərˌzɛt.səl/
noun
Definitions
- (part of speech) postposition
Etymology
Affix from Dutch, Flemish achter (behind, back, rear-, after) + Dutch, Flemish zetten (set, put, make, insert, typeset, prepare).
Origin
Dutch (Brabantic)
zetten
Gloss
set, put, make, insert, typeset, prepare
Concept
Semantic Field
The physical world
Ontological Category
Action/Process
Emoji
📐
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Achterhoek Dutch, Flemish
- aanzetten Dutch, Flemish
- achter Dutch, Flemish
- achteraf Dutch, Flemish
- achterbak Dutch, Flemish
- achterban Dutch, Flemish
- achterblijven Dutch, Flemish
- achterbout Dutch, Flemish
- achterbuurt Dutch, Flemish
- achterdeel Dutch, Flemish
- achterdek Dutch, Flemish
- achterdenken Dutch, Flemish
- achterdeur Dutch, Flemish
- achtereen Dutch, Flemish
- achtereenvolgend Dutch, Flemish
- achtereind Dutch, Flemish
- achtergevel Dutch, Flemish
- achtergrond Dutch, Flemish
- achterhoede Dutch, Flemish
- achterhoofd Dutch, Flemish
- achterhuis Dutch, Flemish
- achterin Dutch, Flemish
- achterjaar Dutch, Flemish
- achterkamer Dutch, Flemish
- achterkant Dutch, Flemish
- achterkasteel Dutch, Flemish
- achterklap Dutch, Flemish
- achterkleinkind Dutch, Flemish
- achterkousig Dutch, Flemish
- achterlaadgeweer Dutch, Flemish
- achterlader Dutch, Flemish
- achterland Dutch, Flemish
- achterlaten Dutch, Flemish
- achterleen Dutch, Flemish
- achterlijf Dutch, Flemish
- achterlijk Dutch, Flemish
- achtermiddag Dutch, Flemish
- achterna Dutch, Flemish
- achternaam Dutch, Flemish
- achterneef Dutch, Flemish
- achternicht Dutch, Flemish
- achternoen Dutch, Flemish
- achterom Dutch, Flemish
- achterop Dutch, Flemish
- achterover Dutch, Flemish
- achterplan Dutch, Flemish
- achterpoort Dutch, Flemish
- achterpoot Dutch, Flemish
- achterruit Dutch, Flemish
- achterruitenwisser Dutch, Flemish
- achterschip Dutch, Flemish
- achterstand Dutch, Flemish
- achterste Dutch, Flemish
- achtersteven Dutch, Flemish
- achtertocht Dutch, Flemish
- achtertuin Dutch, Flemish
- achteruit Dutch, Flemish
- achtervloed Dutch, Flemish
- achtervoegsel Dutch, Flemish
- achtervork Dutch, Flemish
- achterwaarts Dutch, Flemish
- achterwerk Dutch, Flemish
- achterzak Dutch, Flemish
- achterzeil Dutch, Flemish
- afzetten Dutch, Flemish
- bezetten Dutch, Flemish
- bijzetten Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- gevangenzetten Dutch, Flemish
- inzetten Dutch, Flemish
- klaarzetten Dutch, Flemish
- koffiezetapparaat Dutch, Flemish
- neerzetten Dutch, Flemish
- onderzetter Dutch, Flemish
- ontzetten Dutch, Flemish
- openzetten Dutch, Flemish
- opzetten Dutch, Flemish
- overzetten Dutch, Flemish
- rechtzetten Dutch, Flemish
- stopzetten Dutch, Flemish
- terugzetten Dutch, Flemish
- uitzetten Dutch, Flemish
- vastzetten Dutch, Flemish
- verderzetten Dutch, Flemish
- verzetten Dutch, Flemish
- voortzetten Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- wegzetten Dutch, Flemish
- zetfeil Dutch, Flemish
- zetfout Dutch, Flemish
- zetmeel Dutch, Flemish
- zetpil Dutch, Flemish
- zetsel Dutch, Flemish
- zetten Dutch, Flemish
- *satjaną Proto-Germanic
- *sitjaną Proto-Germanic
- achter Middle Dutch
- setten Middle Dutch
- agter Afrikaans
- zetpil
- zetten
- zetsel
- achter
- zetmeel
- zetfeil
- zetfout
- achterom
- bezetten
- achterop
- achterna
- inzetten
- achteraf
- afzetten
- achterin
- opzetten
- achterzak
- verzetten
- ontzetten
- uitzetten
- achterban
- aanzetten
- achtereen
- achterste
- achteruit
- wegzetten
- achterdek
- bijzetten
- achterbak
- voorzetten
- achterneef
- achterleen
- achterlijk
- achterdeel
- achterhuis
- achterbout
- achterlijf
- achterdeur
- Achterhoek
- achterland
- achtereind
- vastzetten
- openzetten
- achternoen
- achterplan
- achtertuin
- achterruit
- achterover
- achterwerk
- doorzetten
- achterjaar
- achterpoot
- achterzeil
- achterkant
- achternaam
- achterklap
- overzetten
- achtervork
- neerzetten
- stopzetten
- onderzetter
- achterschip
- achterlaten
- achterhoede
- achterhoofd
- achtervloed
- terugzetten
- rechtzetten
- achterstand
- achtertocht
- voortzetten
- achterpoort
- klaarzetten
- achtergrond
- achterkamer
- achterlader
- achternicht
- achtergevel
- achterbuurt
- achtersteven
- achterkousig
- achterwaarts
- achtermiddag
- achterdenken
- verderzetten
- achterkasteel
- achtervoegsel
- achterblijven
- gevangenzetten
- achterkleinkind
- achterlaadgeweer
- achtereenvolgend
- koffiezetapparaat
- achterruitenwisser