zetfeil
Dutch (Brabantic)
/ˈzɛt.fɛi̯l/
noun
Definitions
- (rare) typesetting error
Etymology
Compound from Dutch, Flemish zetten (set, put, make, insert, typeset, prepare) + Dutch, Flemish feil.
Origin
Dutch (Brabantic)
feil
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanzetten Dutch, Flemish
- achterzetsel Dutch, Flemish
- afzetten Dutch, Flemish
- bezetten Dutch, Flemish
- bijzetten Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- drukfeil Dutch, Flemish
- feil Dutch, Flemish
- feilen Dutch, Flemish
- feilloos Dutch, Flemish
- gevangenzetten Dutch, Flemish
- inzetten Dutch, Flemish
- klaarzetten Dutch, Flemish
- koffiezetapparaat Dutch, Flemish
- neerzetten Dutch, Flemish
- onderzetter Dutch, Flemish
- ontzetten Dutch, Flemish
- openzetten Dutch, Flemish
- opzetten Dutch, Flemish
- overzetten Dutch, Flemish
- rechtzetten Dutch, Flemish
- stopzetten Dutch, Flemish
- terugzetten Dutch, Flemish
- uitzetten Dutch, Flemish
- vastzetten Dutch, Flemish
- verderzetten Dutch, Flemish
- verzetten Dutch, Flemish
- voortzetten Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- wegzetten Dutch, Flemish
- zetfout Dutch, Flemish
- zetmeel Dutch, Flemish
- zetpil Dutch, Flemish
- zetsel Dutch, Flemish
- zetten Dutch, Flemish
- *satjaną Proto-Germanic
- *sitjaną Proto-Germanic
- setten Middle Dutch
- faille Middle French
- feil
- feilen
- zetpil
- zetten
- zetsel
- zetmeel
- zetfout
- bezetten
- drukfeil
- inzetten
- feilloos
- afzetten
- opzetten
- verzetten
- ontzetten
- uitzetten
- aanzetten
- wegzetten
- bijzetten
- voorzetten
- vastzetten
- openzetten
- doorzetten
- overzetten
- neerzetten
- stopzetten
- onderzetter
- terugzetten
- rechtzetten
- voortzetten
- klaarzetten
- achterzetsel
- verderzetten
- gevangenzetten
- koffiezetapparaat