openzetten
Dutch (Brabantic)
/ˈoː.pə(n)ˌzɛ.tə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to open up (windows, doors etc.),
- (transitive) to open in such away that it stays open
Etymology
Compound from Dutch, Flemish open (open) + Dutch, Flemish zetten (set, put, make, insert, typeset, prepare).
Origin
Dutch (Brabantic)
zetten
Gloss
set, put, make, insert, typeset, prepare
Concept
Semantic Field
The physical world
Ontological Category
Action/Process
Emoji
📐
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanzetten Dutch, Flemish
- achterzetsel Dutch, Flemish
- afzetten Dutch, Flemish
- bezetten Dutch, Flemish
- bijzetten Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- gevangenzetten Dutch, Flemish
- inzetten Dutch, Flemish
- klaarzetten Dutch, Flemish
- koffiezetapparaat Dutch, Flemish
- neerzetten Dutch, Flemish
- onderzetter Dutch, Flemish
- ontzetten Dutch, Flemish
- open Dutch, Flemish
- openbarsten Dutch, Flemish
- openbloeien Dutch, Flemish
- openbreken Dutch, Flemish
- opendoen Dutch, Flemish
- opendraaien Dutch, Flemish
- openduwen Dutch, Flemish
- openen Dutch, Flemish
- opengaan Dutch, Flemish
- openhalen Dutch, Flemish
- openheid Dutch, Flemish
- openlijk Dutch, Flemish
- openlucht Dutch, Flemish
- openmaken Dutch, Flemish
- opensperren Dutch, Flemish
- openwerken Dutch, Flemish
- openzwaaien Dutch, Flemish
- opzetten Dutch, Flemish
- overzetten Dutch, Flemish
- rechtzetten Dutch, Flemish
- stopzetten Dutch, Flemish
- terugzetten Dutch, Flemish
- uitzetten Dutch, Flemish
- vastzetten Dutch, Flemish
- verderzetten Dutch, Flemish
- verzetten Dutch, Flemish
- voortzetten Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- wegzetten Dutch, Flemish
- zetfeil Dutch, Flemish
- zetfout Dutch, Flemish
- zetmeel Dutch, Flemish
- zetpil Dutch, Flemish
- zetsel Dutch, Flemish
- zetten Dutch, Flemish
- *satjaną Proto-Germanic
- *sitjaną Proto-Germanic
- setten Middle Dutch
- ōpen Middle Dutch
- oop Afrikaans
- open
- zetpil
- zetten
- openen
- zetsel
- zetmeel
- zetfeil
- zetfout
- openheid
- bezetten
- openlijk
- opendoen
- opengaan
- inzetten
- afzetten
- opzetten
- openmaken
- openduwen
- verzetten
- ontzetten
- uitzetten
- openhalen
- aanzetten
- wegzetten
- openlucht
- bijzetten
- voorzetten
- openwerken
- vastzetten
- openbreken
- doorzetten
- overzetten
- neerzetten
- stopzetten
- onderzetter
- terugzetten
- rechtzetten
- voortzetten
- klaarzetten
- openbloeien
- openzwaaien
- opendraaien
- openbarsten
- opensperren
- achterzetsel
- verderzetten
- gevangenzetten
- koffiezetapparaat