achterdek
Dutch (Brabantic)
/ˈɑx.tərˌdɛk/
noun
Definitions
- (nautical) afterdeck, quarterdeck
Etymology
Compound from Dutch, Flemish achter (behind, back, rear-, after) + Dutch, Flemish dek (deck, plane, surface, a cover).
Origin
Dutch (Brabantic)
dek
Gloss
deck, plane, surface, a cover
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
👨✈️ 👩✈️ 🧑✈️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- deck English
- dicky English
- Deck German
- Achterhoek Dutch, Flemish
- achter Dutch, Flemish
- achteraf Dutch, Flemish
- achterbak Dutch, Flemish
- achterban Dutch, Flemish
- achterblijven Dutch, Flemish
- achterbout Dutch, Flemish
- achterbuurt Dutch, Flemish
- achterdeel Dutch, Flemish
- achterdenken Dutch, Flemish
- achterdeur Dutch, Flemish
- achtereen Dutch, Flemish
- achtereenvolgend Dutch, Flemish
- achtereind Dutch, Flemish
- achtergevel Dutch, Flemish
- achtergrond Dutch, Flemish
- achterhoede Dutch, Flemish
- achterhoofd Dutch, Flemish
- achterhuis Dutch, Flemish
- achterin Dutch, Flemish
- achterjaar Dutch, Flemish
- achterkamer Dutch, Flemish
- achterkant Dutch, Flemish
- achterkasteel Dutch, Flemish
- achterklap Dutch, Flemish
- achterkleinkind Dutch, Flemish
- achterkousig Dutch, Flemish
- achterlaadgeweer Dutch, Flemish
- achterlader Dutch, Flemish
- achterland Dutch, Flemish
- achterlaten Dutch, Flemish
- achterleen Dutch, Flemish
- achterlijf Dutch, Flemish
- achterlijk Dutch, Flemish
- achtermiddag Dutch, Flemish
- achterna Dutch, Flemish
- achternaam Dutch, Flemish
- achterneef Dutch, Flemish
- achternicht Dutch, Flemish
- achternoen Dutch, Flemish
- achterom Dutch, Flemish
- achterop Dutch, Flemish
- achterover Dutch, Flemish
- achterplan Dutch, Flemish
- achterpoort Dutch, Flemish
- achterpoot Dutch, Flemish
- achterruit Dutch, Flemish
- achterruitenwisser Dutch, Flemish
- achterschip Dutch, Flemish
- achterstand Dutch, Flemish
- achterste Dutch, Flemish
- achtersteven Dutch, Flemish
- achtertocht Dutch, Flemish
- achtertuin Dutch, Flemish
- achteruit Dutch, Flemish
- achtervloed Dutch, Flemish
- achtervoegsel Dutch, Flemish
- achtervork Dutch, Flemish
- achterwaarts Dutch, Flemish
- achterwerk Dutch, Flemish
- achterzak Dutch, Flemish
- achterzeil Dutch, Flemish
- achterzetsel Dutch, Flemish
- anderhalfdekker Dutch, Flemish
- campagnedek Dutch, Flemish
- dek Dutch, Flemish
- deklast Dutch, Flemish
- driedekker Dutch, Flemish
- dubbeldekker Dutch, Flemish
- eendekker Dutch, Flemish
- halfdek Dutch, Flemish
- panoramadek Dutch, Flemish
- sneeuwdek Dutch, Flemish
- tweedekker Dutch, Flemish
- vliegdek Dutch, Flemish
- voordek Dutch, Flemish
- wegdek Dutch, Flemish
- wolkendek Dutch, Flemish
- zonnedek Dutch, Flemish
- achterdek Polish
- dek Indonesian
- achter Middle Dutch
- dec Middle Dutch
- agter Afrikaans
- dek
- wegdek
- achter
- deklast
- halfdek
- voordek
- achterom
- achterop
- achterna
- achteraf
- vliegdek
- achterin
- zonnedek
- eendekker
- achterzak
- sneeuwdek
- wolkendek
- achterban
- achtereen
- achterste
- achteruit
- achterbak
- achterneef
- achterleen
- achterlijk
- tweedekker
- achterdeel
- achterhuis
- achterbout
- achterlijf
- achterdeur
- Achterhoek
- achterland
- achtereind
- achternoen
- achterplan
- achtertuin
- driedekker
- achterruit
- achterover
- achterwerk
- achterjaar
- achterpoot
- achterzeil
- achterkant
- achternaam
- achterklap
- achtervork
- achterschip
- campagnedek
- achterlaten
- achterhoede
- achterhoofd
- achtervloed
- achterstand
- achtertocht
- achterpoort
- achtergrond
- achterkamer
- achterlader
- achternicht
- achtergevel
- panoramadek
- achterbuurt
- achtersteven
- achterkousig
- dubbeldekker
- achterwaarts
- achterzetsel
- achtermiddag
- achterdenken
- achterkasteel
- achtervoegsel
- achterblijven
- achterkleinkind
- anderhalfdekker
- achterlaadgeweer
- achtereenvolgend
- achterruitenwisser