ontzetten
Dutch (Brabantic)
/ˌɔntˈzɛtə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to shock, to horrify
- (transitive) to discharge, to release from function or service
- (military) to relieve a town or fortress from a siege
Etymology
Prefix from Dutch, Flemish zetten (set, put, make, insert, typeset, prepare).
Origin
Dutch (Brabantic)
zetten
Gloss
set, put, make, insert, typeset, prepare
Concept
Semantic Field
The physical world
Ontological Category
Action/Process
Emoji
📐
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- entsetzen German
- entsetzlich German
- setzen German
- aanzetten Dutch, Flemish
- achterzetsel Dutch, Flemish
- afzetten Dutch, Flemish
- bezetten Dutch, Flemish
- bijzetten Dutch, Flemish
- doorzetten Dutch, Flemish
- gevangenzetten Dutch, Flemish
- inzetten Dutch, Flemish
- klaarzetten Dutch, Flemish
- koffiezetapparaat Dutch, Flemish
- neerzetten Dutch, Flemish
- onderzetter Dutch, Flemish
- openzetten Dutch, Flemish
- opzetten Dutch, Flemish
- overzetten Dutch, Flemish
- rechtzetten Dutch, Flemish
- stopzetten Dutch, Flemish
- terugzetten Dutch, Flemish
- uitzetten Dutch, Flemish
- vastzetten Dutch, Flemish
- verderzetten Dutch, Flemish
- verzetten Dutch, Flemish
- voortzetten Dutch, Flemish
- voorzetten Dutch, Flemish
- wegzetten Dutch, Flemish
- zetfeil Dutch, Flemish
- zetfout Dutch, Flemish
- zetmeel Dutch, Flemish
- zetpil Dutch, Flemish
- zetsel Dutch, Flemish
- zetten Dutch, Flemish
- *satjaną Proto-Germanic
- *sitjaną Proto-Germanic
- setten Middle Dutch
- intsezzen Old High German
- entsetzen Luxembourgish, Letzeburgesch
- zetpil
- zetten
- zetsel
- zetmeel
- zetfeil
- zetfout
- bezetten
- inzetten
- afzetten
- opzetten
- verzetten
- uitzetten
- aanzetten
- wegzetten
- bijzetten
- voorzetten
- vastzetten
- openzetten
- doorzetten
- overzetten
- neerzetten
- stopzetten
- onderzetter
- terugzetten
- rechtzetten
- voortzetten
- klaarzetten
- achterzetsel
- verderzetten
- gevangenzetten
- koffiezetapparaat