achterleen
Dutch (Brabantic)
/ˈɑx.tərˌleːn/
noun
Definitions
- fief granted by a vassal feudal lord
Etymology
Compound from Dutch, Flemish achter (behind, back, rear-, after) + Dutch, Flemish leen (fief, a fief).
Origin
Dutch (Brabantic)
leen
Gloss
fief, a fief
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Achterhoek Dutch, Flemish
- achter Dutch, Flemish
- achteraf Dutch, Flemish
- achterbak Dutch, Flemish
- achterban Dutch, Flemish
- achterblijven Dutch, Flemish
- achterbout Dutch, Flemish
- achterbuurt Dutch, Flemish
- achterdeel Dutch, Flemish
- achterdek Dutch, Flemish
- achterdenken Dutch, Flemish
- achterdeur Dutch, Flemish
- achtereen Dutch, Flemish
- achtereenvolgend Dutch, Flemish
- achtereind Dutch, Flemish
- achtergevel Dutch, Flemish
- achtergrond Dutch, Flemish
- achterhoede Dutch, Flemish
- achterhoofd Dutch, Flemish
- achterhuis Dutch, Flemish
- achterin Dutch, Flemish
- achterjaar Dutch, Flemish
- achterkamer Dutch, Flemish
- achterkant Dutch, Flemish
- achterkasteel Dutch, Flemish
- achterklap Dutch, Flemish
- achterkleinkind Dutch, Flemish
- achterkousig Dutch, Flemish
- achterlaadgeweer Dutch, Flemish
- achterlader Dutch, Flemish
- achterland Dutch, Flemish
- achterlaten Dutch, Flemish
- achterlijf Dutch, Flemish
- achterlijk Dutch, Flemish
- achtermiddag Dutch, Flemish
- achterna Dutch, Flemish
- achternaam Dutch, Flemish
- achterneef Dutch, Flemish
- achternicht Dutch, Flemish
- achternoen Dutch, Flemish
- achterom Dutch, Flemish
- achterop Dutch, Flemish
- achterover Dutch, Flemish
- achterplan Dutch, Flemish
- achterpoort Dutch, Flemish
- achterpoot Dutch, Flemish
- achterruit Dutch, Flemish
- achterruitenwisser Dutch, Flemish
- achterschip Dutch, Flemish
- achterstand Dutch, Flemish
- achterste Dutch, Flemish
- achtersteven Dutch, Flemish
- achtertocht Dutch, Flemish
- achtertuin Dutch, Flemish
- achteruit Dutch, Flemish
- achtervloed Dutch, Flemish
- achtervoegsel Dutch, Flemish
- achtervork Dutch, Flemish
- achterwaarts Dutch, Flemish
- achterwerk Dutch, Flemish
- achterzak Dutch, Flemish
- achterzeil Dutch, Flemish
- achterzetsel Dutch, Flemish
- leen Dutch, Flemish
- leengoed Dutch, Flemish
- leenheer Dutch, Flemish
- leenhulde Dutch, Flemish
- leenman Dutch, Flemish
- leenrecht Dutch, Flemish
- leenverhef Dutch, Flemish
- zonneleen Dutch, Flemish
- achter Middle Dutch
- leen Middle Dutch
- agter Afrikaans
- leen
- achter
- leenman
- achterom
- achterop
- leengoed
- achterna
- leenheer
- achteraf
- achterin
- leenrecht
- achterzak
- achterban
- leenhulde
- achtereen
- zonneleen
- achterste
- achteruit
- achterdek
- achterbak
- achterplan
- achterneef
- achtertuin
- achterlijk
- achterruit
- achterover
- achterdeel
- achterhuis
- achterwerk
- leenverhef
- achterbout
- achterlijf
- achterdeur
- achterpoot
- Achterhoek
- achterzeil
- achterland
- achterkant
- achternaam
- achtereind
- achterklap
- achtervork
- achterjaar
- achternoen
- achterschip
- achterlaten
- achterhoede
- achterhoofd
- achtergrond
- achterkamer
- achterlader
- achtervloed
- achternicht
- achtergevel
- achterbuurt
- achterstand
- achtertocht
- achterpoort
- achtermiddag
- achtersteven
- achterkousig
- achterdenken
- achterwaarts
- achterzetsel
- achtervoegsel
- achterblijven
- achterkasteel
- achterkleinkind
- achtereenvolgend
- achterlaadgeweer
- achterruitenwisser