tegenstaan
Dutch (Brabantic)
/ˈteː.ɣə(n)ˌstaːn/
verb
Definitions
- (ergative) to resist, to oppose
- (ergative) to disgust
Etymology
Compound from Dutch, Flemish tegen (against, counter-, counter, opposite, contra-, anti) + Dutch, Flemish staan (stand).
Origin
Dutch (Brabantic)
staan
Gloss
stand
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🧍 🧍 🧍♀️ 🧍♂️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- afstaan Dutch, Flemish
- bestaan Dutch, Flemish
- bijstaan Dutch, Flemish
- doorstaan Dutch, Flemish
- losstaan Dutch, Flemish
- omstaan Dutch, Flemish
- omstander Dutch, Flemish
- ontstaan Dutch, Flemish
- opstaan Dutch, Flemish
- staan Dutch, Flemish
- stacaravan Dutch, Flemish
- stilstaan Dutch, Flemish
- tegen Dutch, Flemish
- tegenaanval Dutch, Flemish
- tegenbegroting Dutch, Flemish
- tegenbericht Dutch, Flemish
- tegencoup Dutch, Flemish
- tegencultuur Dutch, Flemish
- tegendeel Dutch, Flemish
- tegendemonstrant Dutch, Flemish
- tegengaan Dutch, Flemish
- tegengif Dutch, Flemish
- tegengift Dutch, Flemish
- tegenhanger Dutch, Flemish
- tegenhouden Dutch, Flemish
- tegenkomen Dutch, Flemish
- tegenligger Dutch, Flemish
- tegenmijn Dutch, Flemish
- tegenmijnen Dutch, Flemish
- tegenoffensief Dutch, Flemish
- tegenpartij Dutch, Flemish
- tegenpaus Dutch, Flemish
- tegenploeg Dutch, Flemish
- tegenslag Dutch, Flemish
- tegenspartelen Dutch, Flemish
- tegenspeler Dutch, Flemish
- tegenspoed Dutch, Flemish
- tegenspraak Dutch, Flemish
- tegenspreken Dutch, Flemish
- tegenstaatsgreep Dutch, Flemish
- tegenstelling Dutch, Flemish
- tegenstreven Dutch, Flemish
- tegenvallen Dutch, Flemish
- tegenvoeter Dutch, Flemish
- tegenvuur Dutch, Flemish
- tegenwerken Dutch, Flemish
- tegenwerpen Dutch, Flemish
- tegenwicht Dutch, Flemish
- tegenwind Dutch, Flemish
- tegenwoordig Dutch, Flemish
- tegenzin Dutch, Flemish
- tegenzitten Dutch, Flemish
- toestaan Dutch, Flemish
- uitstaan Dutch, Flemish
- verstaan Dutch, Flemish
- volstaan Dutch, Flemish
- voorstaan Dutch, Flemish
- weerstaan Dutch, Flemish
- stâen Middle Dutch
- tegen Middle Dutch
- staan Afrikaans
- staan op Afrikaans
- teen Afrikaans
- tegen
- staan
- bestaan
- opstaan
- omstaan
- afstaan
- bijstaan
- tegenzin
- losstaan
- toestaan
- verstaan
- uitstaan
- ontstaan
- volstaan
- tegengif
- omstander
- tegencoup
- tegenmijn
- tegengaan
- voorstaan
- weerstaan
- tegenvuur
- stilstaan
- doorstaan
- tegengift
- tegenwind
- tegendeel
- tegenpaus
- tegenslag
- tegenwicht
- tegenploeg
- tegenkomen
- stacaravan
- tegenspoed
- tegenligger
- tegenaanval
- tegenpartij
- tegenzitten
- tegenvoeter
- tegenhanger
- tegenvallen
- tegenwerken
- tegenhouden
- tegenspeler
- tegenwerpen
- tegenmijnen
- tegenspraak
- tegenspreken
- tegenwoordig
- tegenstreven
- tegencultuur
- tegenbericht
- tegenstelling
- tegenbegroting
- tegenspartelen
- tegenoffensief
- tegendemonstrant
- tegenstaatsgreep