tegenspeler
Dutch (Brabantic)
/ˈteː.ɣə(n)ˌspeː.lər/
noun
Definitions
- counterpart
- (sports) opponent
Etymology
Compound from Dutch, Flemish tegen (against, counter-, counter, opposite, contra-, anti) + Dutch, Flemish speler (player, actor).
Origin
Dutch (Brabantic)
speler
Gloss
player, actor
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- baasspeler Dutch, Flemish
- cassettespeler Dutch, Flemish
- cd-speler Dutch, Flemish
- honkbalspeler Dutch, Flemish
- hoofdrolspeler Dutch, Flemish
- keyboardspeler Dutch, Flemish
- medespeler Dutch, Flemish
- platenspeler Dutch, Flemish
- poppenspeler Dutch, Flemish
- schouwspeler Dutch, Flemish
- selectiespeler Dutch, Flemish
- spelen Dutch, Flemish
- speler Dutch, Flemish
- tegen Dutch, Flemish
- tegenaanval Dutch, Flemish
- tegenbegroting Dutch, Flemish
- tegenbericht Dutch, Flemish
- tegencoup Dutch, Flemish
- tegencultuur Dutch, Flemish
- tegendeel Dutch, Flemish
- tegendemonstrant Dutch, Flemish
- tegengaan Dutch, Flemish
- tegengif Dutch, Flemish
- tegengift Dutch, Flemish
- tegenhanger Dutch, Flemish
- tegenhouden Dutch, Flemish
- tegenkomen Dutch, Flemish
- tegenligger Dutch, Flemish
- tegenmijn Dutch, Flemish
- tegenmijnen Dutch, Flemish
- tegenoffensief Dutch, Flemish
- tegenpartij Dutch, Flemish
- tegenpaus Dutch, Flemish
- tegenploeg Dutch, Flemish
- tegenslag Dutch, Flemish
- tegenspartelen Dutch, Flemish
- tegenspoed Dutch, Flemish
- tegenspraak Dutch, Flemish
- tegenspreken Dutch, Flemish
- tegenstaan Dutch, Flemish
- tegenstaatsgreep Dutch, Flemish
- tegenstelling Dutch, Flemish
- tegenstreven Dutch, Flemish
- tegenvallen Dutch, Flemish
- tegenvoeter Dutch, Flemish
- tegenvuur Dutch, Flemish
- tegenwerken Dutch, Flemish
- tegenwerpen Dutch, Flemish
- tegenwicht Dutch, Flemish
- tegenwind Dutch, Flemish
- tegenwoordig Dutch, Flemish
- tegenzin Dutch, Flemish
- tegenzitten Dutch, Flemish
- tennisspeler Dutch, Flemish
- toneelspeler Dutch, Flemish
- valsspeler Dutch, Flemish
- vleugelspeler Dutch, Flemish
- voetbalspeler Dutch, Flemish
- speler Middle Dutch
- tegen Middle Dutch
- speler Afrikaans
- teen Afrikaans
- tegen
- speler
- spelen
- tegenzin
- tegengif
- tegencoup
- cd-speler
- tegenvuur
- tegengift
- tegendeel
- tegenpaus
- tegenslag
- tegenmijn
- tegengaan
- tegenwind
- tegenstaan
- tegenspoed
- tegenwicht
- tegenploeg
- valsspeler
- baasspeler
- tegenkomen
- medespeler
- tegenpartij
- tegenzitten
- tegenwerken
- tegenhouden
- tegenwerpen
- tegenligger
- tegenaanval
- tegenvoeter
- tegenhanger
- tegenvallen
- tegenmijnen
- tegenspraak
- tegenspreken
- tegenwoordig
- tennisspeler
- toneelspeler
- poppenspeler
- platenspeler
- schouwspeler
- tegenstreven
- tegencultuur
- tegenbericht
- voetbalspeler
- vleugelspeler
- tegenstelling
- honkbalspeler
- tegenbegroting
- tegenoffensief
- hoofdrolspeler
- selectiespeler
- cassettespeler
- keyboardspeler
- tegenspartelen
- tegendemonstrant
- tegenstaatsgreep