overgaan
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- (transitive) to turn into
- (intransitive) to move up
- (transitive) switch, shift (from one thing or status to another)
- (transitive) pass on to, bequeath (transfer ownership to another)
- (intransitive) to get over, cross, pass (a hurdle)
- (intransitive) to get over, pass (to recover from or forget a previous unwanted experience/illness and move on)
- (intransitive) to ring, go off (produce the sound of a bell or a similar sound, like a telephone or buzzer)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish over (over, over-, again, excessively, excessive) + Dutch, Flemish gaan (go, walk).
Origin
Dutch (Brabantic)
gaan
Gloss
go, walk
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
歩
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- go English
- overgo English
- overgoer English
- Overijssel Dutch, Flemish
- Oversticht Dutch, Flemish
- aangaan Dutch, Flemish
- achterover Dutch, Flemish
- achteruitgaan Dutch, Flemish
- afgaan Dutch, Flemish
- begaan Dutch, Flemish
- binnengaan Dutch, Flemish
- dichtgaan Dutch, Flemish
- doodgaan Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- gaan Dutch, Flemish
- gaander Dutch, Flemish
- gaans Dutch, Flemish
- heengaan Dutch, Flemish
- ingaan Dutch, Flemish
- kapotgaan Dutch, Flemish
- kostganger Dutch, Flemish
- meegaan Dutch, Flemish
- misgaan Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- omgaan Dutch, Flemish
- ondergaan Dutch, Flemish
- ontgaan Dutch, Flemish
- opengaan Dutch, Flemish
- opgaan Dutch, Flemish
- over Dutch, Flemish
- overblijven Dutch, Flemish
- overbrengen Dutch, Flemish
- overdoen Dutch, Flemish
- overdracht Dutch, Flemish
- overdragen Dutch, Flemish
- overduidelijk Dutch, Flemish
- overerven Dutch, Flemish
- overgang Dutch, Flemish
- overgave Dutch, Flemish
- overgeven Dutch, Flemish
- overgieten Dutch, Flemish
- overgooien Dutch, Flemish
- overhaal Dutch, Flemish
- overhalen Dutch, Flemish
- overheid Dutch, Flemish
- overhemd Dutch, Flemish
- overhouden Dutch, Flemish
- overig Dutch, Flemish
- overjagen Dutch, Flemish
- overjas Dutch, Flemish
- overkant Dutch, Flemish
- overkijken Dutch, Flemish
- overklokken Dutch, Flemish
- overkoken Dutch, Flemish
- overkomen Dutch, Flemish
- overlaatst Dutch, Flemish
- overladen Dutch, Flemish
- overleveren Dutch, Flemish
- overlezen Dutch, Flemish
- overlopen Dutch, Flemish
- overmacht Dutch, Flemish
- overmaken Dutch, Flemish
- overname Dutch, Flemish
- overnemen Dutch, Flemish
- overplaatsen Dutch, Flemish
- overschilderen Dutch, Flemish
- overschrijven Dutch, Flemish
- overslaan Dutch, Flemish
- oversnijden Dutch, Flemish
- overspel Dutch, Flemish
- overspelen Dutch, Flemish
- overspuiten Dutch, Flemish
- overstappen Dutch, Flemish
- overste Dutch, Flemish
- overstemmen Dutch, Flemish
- overstromen Dutch, Flemish
- overstuur Dutch, Flemish
- overtekenen Dutch, Flemish
- overtoom Dutch, Flemish
- overtrekken Dutch, Flemish
- overvaren Dutch, Flemish
- overvliegen Dutch, Flemish
- overvoeren Dutch, Flemish
- overweg Dutch, Flemish
- overwerk Dutch, Flemish
- overwerken Dutch, Flemish
- overzees Dutch, Flemish
- overzeilen Dutch, Flemish
- overzetten Dutch, Flemish
- overzicht Dutch, Flemish
- schuilgaan Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- tegengaan Dutch, Flemish
- teloorgaan Dutch, Flemish
- teruggaan Dutch, Flemish
- uitgaan Dutch, Flemish
- verdergaan Dutch, Flemish
- vergaan Dutch, Flemish
- voorafgaan Dutch, Flemish
- voorbijgaan Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voorover Dutch, Flemish
- voortgaan Dutch, Flemish
- vooruitgaan Dutch, Flemish
- vreemdgaan Dutch, Flemish
- weggaan Dutch, Flemish
- overgon Middle English
- gâen Middle Dutch
- ōver Middle Dutch
- gaan Afrikaans
- over
- gaan
- gaans
- ingaan
- overig
- opgaan
- nagaan
- afgaan
- omgaan
- begaan
- ontgaan
- aangaan
- uitgaan
- overste
- misgaan
- gaander
- vergaan
- meegaan
- weggaan
- overjas
- overweg
- stukgaan
- heengaan
- doodgaan
- overname
- overgang
- doorgaan
- overwerk
- overgave
- opengaan
- overkant
- overspel
- overtoom
- overheid
- overdoen
- overhaal
- overhemd
- overzees
- voorover
- voorgaan
- overerven
- overgeven
- overvaren
- overnemen
- overmaken
- voortgaan
- overzicht
- kapotgaan
- overhalen
- overlezen
- overstuur
- overslaan
- overkomen
- tegengaan
- overlopen
- ondergaan
- teruggaan
- dichtgaan
- overladen
- overmacht
- overjagen
- overkoken
- overspelen
- overdracht
- overgieten
- voorafgaan
- overlaatst
- binnengaan
- overhouden
- Oversticht
- vreemdgaan
- overdragen
- teloorgaan
- overzeilen
- Overijssel
- overvoeren
- overgooien
- schuilgaan
- achterover
- kostganger
- verdergaan
- overkijken
- overzetten
- overwerken
- overvliegen
- overspuiten
- overstemmen
- vooruitgaan
- overleveren
- voorbijgaan
- overstromen
- overtekenen
- overbrengen
- oversnijden
- overstappen
- overtrekken
- overblijven
- overklokken
- overplaatsen
- overschrijven
- achteruitgaan
- overduidelijk
- overschilderen