omgaan
Dutch (Brabantic)
/ˈɔmˌɣaːn/, /ˌɔmˈɣaːn/
verb
Definitions
- (ergative) to go around
- (ergative) to pass
- (used with l) to handle, to cope, to deal
- (used with l) to associate socially
Etymology
Compound from Dutch, Flemish om (around) + Dutch, Flemish gaan (go, walk)root from Proto-Indo-European *ǵʰengʰ- (step, walk, stride).
Origin
Proto-Indo-European
*ǵʰengʰ-
Gloss
step, walk, stride
Concept
Semantic Field
The house
Ontological Category
Action/Process
Kanji
歩
Emoji
🪜
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- gang English
- aangaan Dutch, Flemish
- achterom Dutch, Flemish
- achteruitgaan Dutch, Flemish
- afgaan Dutch, Flemish
- begaan Dutch, Flemish
- binnengaan Dutch, Flemish
- dichtgaan Dutch, Flemish
- doodgaan Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- gaan Dutch, Flemish
- gaander Dutch, Flemish
- gaans Dutch, Flemish
- gang Dutch, Flemish
- heengaan Dutch, Flemish
- ingaan Dutch, Flemish
- kapotgaan Dutch, Flemish
- kostganger Dutch, Flemish
- meegaan Dutch, Flemish
- misgaan Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- om Dutch, Flemish
- ombouw Dutch, Flemish
- ombrengen Dutch, Flemish
- omdopen Dutch, Flemish
- omdraaien Dutch, Flemish
- omdrinken Dutch, Flemish
- omgang Dutch, Flemish
- omhakken Dutch, Flemish
- omhoog Dutch, Flemish
- omkeer Dutch, Flemish
- omkeren Dutch, Flemish
- omkijken Dutch, Flemish
- omkleden Dutch, Flemish
- omkomen Dutch, Flemish
- omkopen Dutch, Flemish
- omlaag Dutch, Flemish
- omleggen Dutch, Flemish
- omleiden Dutch, Flemish
- omloop Dutch, Flemish
- omlopen Dutch, Flemish
- ommekeer Dutch, Flemish
- ommetje Dutch, Flemish
- omrekenen Dutch, Flemish
- omrijden Dutch, Flemish
- omroep Dutch, Flemish
- omroepen Dutch, Flemish
- omslaan Dutch, Flemish
- omslag Dutch, Flemish
- omspringen Dutch, Flemish
- omstaan Dutch, Flemish
- omstander Dutch, Flemish
- omstandig Dutch, Flemish
- omstandigheid Dutch, Flemish
- omstreek Dutch, Flemish
- omtoveren Dutch, Flemish
- omtrek Dutch, Flemish
- omtrekken Dutch, Flemish
- omvallen Dutch, Flemish
- omver Dutch, Flemish
- omvliegen Dutch, Flemish
- omvoegsel Dutch, Flemish
- omvolking Dutch, Flemish
- omvormen Dutch, Flemish
- omwaaien Dutch, Flemish
- omweg Dutch, Flemish
- omwentelen Dutch, Flemish
- omwoelen Dutch, Flemish
- omzet Dutch, Flemish
- omzichtig Dutch, Flemish
- omzien Dutch, Flemish
- omzomen Dutch, Flemish
- omzwermen Dutch, Flemish
- omzwerven Dutch, Flemish
- omzweven Dutch, Flemish
- ondergaan Dutch, Flemish
- ontgaan Dutch, Flemish
- opengaan Dutch, Flemish
- opgaan Dutch, Flemish
- overgaan Dutch, Flemish
- rondom Dutch, Flemish
- schuilgaan Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- tegengaan Dutch, Flemish
- teloorgaan Dutch, Flemish
- teruggaan Dutch, Flemish
- uitgaan Dutch, Flemish
- verdergaan Dutch, Flemish
- vergaan Dutch, Flemish
- voorafgaan Dutch, Flemish
- voorbijgaan Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voortgaan Dutch, Flemish
- vooruitgaan Dutch, Flemish
- vreemdgaan Dutch, Flemish
- waarom Dutch, Flemish
- weggaan Dutch, Flemish
- *ǵʰengʰ- Proto-Indo-European
- *ǵʰengʰ-o-s Proto-Indo-European
- overgang Norwegian Bokmål
- *ganganą Proto-Germanic
- *gangaz Proto-Germanic
- *gangiz Proto-Germanic
- *gangulaz Proto-Germanic
- *ganhtiz Proto-Germanic
- *ganhuz Proto-Germanic
- *inngangaz Proto-Germanic
- *uberganganą Proto-Germanic
- *umbigangaz Proto-Germanic
- *ūtgangaz Proto-Germanic
- overgang Norwegian Nynorsk
- जंहस् Sanskrit
- afganga Old Norse
- afgangr Old Norse
- afgǫngudagr Old Norse
- atgengiligr Old Norse
- ganga Old Norse
- gangr Old Norse
- gengi Old Norse
- genginn Old Norse
- jǫklagangr Old Norse
- þarfagangr Old Norse
- gai Old French
- gâen Middle Dutch
- ombe Middle Dutch
- overganc Middle Dutch
- gaan Afrikaans
- 𐍆𐌰𐌿𐍂𐌱𐌹𐌲𐌰𐌲𐌲𐌰𐌽 Gothic
- *ȷ́ʰángʰas Proto-Indo-Iranian
- umbigangan Old Saxon
- om
- gang
- gaan
- gaans
- omver
- omweg
- omzet
- omloop
- waarom
- omlaag
- ingaan
- ombouw
- omzien
- opgaan
- nagaan
- omgang
- omkeer
- omhoog
- afgaan
- omroep
- begaan
- omslag
- omtrek
- rondom
- omkomen
- ontgaan
- aangaan
- omkeren
- uitgaan
- omstaan
- misgaan
- gaander
- vergaan
- omzomen
- omdopen
- meegaan
- omlopen
- weggaan
- omslaan
- ommetje
- omkopen
- omkijken
- stukgaan
- achterom
- heengaan
- omroepen
- doodgaan
- omwaaien
- omzweven
- omvallen
- doorgaan
- omkleden
- omrijden
- ommekeer
- omhakken
- voorgaan
- omwoelen
- opengaan
- omleggen
- omstreek
- overgaan
- omleiden
- omvormen
- omstander
- omvoegsel
- omvolking
- omrekenen
- voortgaan
- kapotgaan
- omdraaien
- omtoveren
- omtrekken
- tegengaan
- omstandig
- ondergaan
- teruggaan
- dichtgaan
- omdrinken
- ombrengen
- omzichtig
- omvliegen
- omzwerven
- omzwermen
- voorafgaan
- binnengaan
- vreemdgaan
- teloorgaan
- omwentelen
- schuilgaan
- kostganger
- verdergaan
- omspringen
- vooruitgaan
- voorbijgaan
- achteruitgaan
- omstandigheid