overmaken
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to make over
- to transfer (e.g. an amount from one bank to another)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish over (over, over-, again, excessively, excessive) + Dutch, Flemish maken (make).
Origin
Dutch (Brabantic)
maken
Gloss
make
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Overijssel Dutch, Flemish
- Oversticht Dutch, Flemish
- aanmaken Dutch, Flemish
- achterover Dutch, Flemish
- afmaken Dutch, Flemish
- bekendmaken Dutch, Flemish
- bewustmaken Dutch, Flemish
- buitmaken Dutch, Flemish
- chijlmaking Dutch, Flemish
- gebruikmaken Dutch, Flemish
- goedmaken Dutch, Flemish
- grappenmaker Dutch, Flemish
- inmaken Dutch, Flemish
- kapotmaken Dutch, Flemish
- kennismaken Dutch, Flemish
- klaarmaken Dutch, Flemish
- kleermaakster Dutch, Flemish
- leegmaken Dutch, Flemish
- maakloon Dutch, Flemish
- maaksel Dutch, Flemish
- maakster Dutch, Flemish
- maken Dutch, Flemish
- maker Dutch, Flemish
- makerij Dutch, Flemish
- meemaken Dutch, Flemish
- mismaken Dutch, Flemish
- namaken Dutch, Flemish
- ontmaken Dutch, Flemish
- openmaken Dutch, Flemish
- opmaken Dutch, Flemish
- over Dutch, Flemish
- overblijven Dutch, Flemish
- overbrengen Dutch, Flemish
- overdoen Dutch, Flemish
- overdracht Dutch, Flemish
- overdragen Dutch, Flemish
- overduidelijk Dutch, Flemish
- overerven Dutch, Flemish
- overgaan Dutch, Flemish
- overgang Dutch, Flemish
- overgave Dutch, Flemish
- overgeven Dutch, Flemish
- overgieten Dutch, Flemish
- overgooien Dutch, Flemish
- overhaal Dutch, Flemish
- overhalen Dutch, Flemish
- overheid Dutch, Flemish
- overhemd Dutch, Flemish
- overhouden Dutch, Flemish
- overig Dutch, Flemish
- overjagen Dutch, Flemish
- overjas Dutch, Flemish
- overkant Dutch, Flemish
- overkijken Dutch, Flemish
- overklokken Dutch, Flemish
- overkoken Dutch, Flemish
- overkomen Dutch, Flemish
- overlaatst Dutch, Flemish
- overladen Dutch, Flemish
- overleveren Dutch, Flemish
- overlezen Dutch, Flemish
- overlopen Dutch, Flemish
- overmacht Dutch, Flemish
- overname Dutch, Flemish
- overnemen Dutch, Flemish
- overplaatsen Dutch, Flemish
- overschilderen Dutch, Flemish
- overschrijven Dutch, Flemish
- overslaan Dutch, Flemish
- oversnijden Dutch, Flemish
- overspel Dutch, Flemish
- overspelen Dutch, Flemish
- overspuiten Dutch, Flemish
- overstappen Dutch, Flemish
- overste Dutch, Flemish
- overstemmen Dutch, Flemish
- overstromen Dutch, Flemish
- overstuur Dutch, Flemish
- overtekenen Dutch, Flemish
- overtoom Dutch, Flemish
- overtrekken Dutch, Flemish
- overvaren Dutch, Flemish
- overvliegen Dutch, Flemish
- overvoeren Dutch, Flemish
- overweg Dutch, Flemish
- overwerk Dutch, Flemish
- overwerken Dutch, Flemish
- overzees Dutch, Flemish
- overzeilen Dutch, Flemish
- overzetten Dutch, Flemish
- overzicht Dutch, Flemish
- scheurmaker Dutch, Flemish
- schoonmaken Dutch, Flemish
- uitmaken Dutch, Flemish
- verdachtmaking Dutch, Flemish
- vermaken Dutch, Flemish
- volmaken Dutch, Flemish
- voorover Dutch, Flemish
- vrijmaken Dutch, Flemish
- maken Middle Dutch
- ōver Middle Dutch
- maak Afrikaans
- over
- maken
- maker
- overig
- afmaken
- namaken
- makerij
- inmaken
- overste
- maaksel
- opmaken
- overjas
- overweg
- overname
- vermaken
- volmaken
- uitmaken
- overheid
- ontmaken
- overdoen
- overgaan
- overhaal
- overhemd
- voorover
- meemaken
- mismaken
- overgang
- overwerk
- overgave
- maakloon
- overspel
- overkant
- overtoom
- maakster
- aanmaken
- overzees
- overgeven
- overvaren
- leegmaken
- overzicht
- overhalen
- overlezen
- overkomen
- overmacht
- overkoken
- openmaken
- overerven
- overnemen
- buitmaken
- vrijmaken
- goedmaken
- overstuur
- overslaan
- overlopen
- overladen
- overjagen
- kapotmaken
- overgieten
- overlaatst
- Oversticht
- overzeilen
- overkijken
- overwerken
- overspelen
- overdracht
- overhouden
- overdragen
- Overijssel
- overvoeren
- overgooien
- achterover
- klaarmaken
- overzetten
- scheurmaker
- overstemmen
- overleveren
- overstromen
- schoonmaken
- overtrekken
- chijlmaking
- overklokken
- kennismaken
- overvliegen
- bekendmaken
- overspuiten
- overtekenen
- overbrengen
- oversnijden
- overstappen
- bewustmaken
- overblijven
- gebruikmaken
- grappenmaker
- overplaatsen
- kleermaakster
- overschrijven
- overduidelijk
- overschilderen
- verdachtmaking