meegaan
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to go along
Etymology
Compound from Dutch, Flemish mee (with, along, together) + Dutch, Flemish gaan (go, walk).
Origin
Dutch (Brabantic)
gaan
Gloss
go, walk
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
歩
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aangaan Dutch, Flemish
- achteruitgaan Dutch, Flemish
- afgaan Dutch, Flemish
- begaan Dutch, Flemish
- binnengaan Dutch, Flemish
- dichtgaan Dutch, Flemish
- doodgaan Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- gaan Dutch, Flemish
- gaander Dutch, Flemish
- gaans Dutch, Flemish
- heengaan Dutch, Flemish
- ingaan Dutch, Flemish
- kapotgaan Dutch, Flemish
- kostganger Dutch, Flemish
- mee Dutch, Flemish
- mee-eten Dutch, Flemish
- mee-eter Dutch, Flemish
- meebetalen Dutch, Flemish
- meebrengen Dutch, Flemish
- meecalculeren Dutch, Flemish
- meedelen Dutch, Flemish
- meedenken Dutch, Flemish
- meedingen Dutch, Flemish
- meedoen Dutch, Flemish
- meehelpen Dutch, Flemish
- meekomen Dutch, Flemish
- meeleveren Dutch, Flemish
- meelopen Dutch, Flemish
- meemaken Dutch, Flemish
- meenemen Dutch, Flemish
- meerekenen Dutch, Flemish
- meetronen Dutch, Flemish
- meevallen Dutch, Flemish
- meewarig Dutch, Flemish
- meewerken Dutch, Flemish
- meezingen Dutch, Flemish
- misgaan Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- omgaan Dutch, Flemish
- ondergaan Dutch, Flemish
- ontgaan Dutch, Flemish
- opengaan Dutch, Flemish
- opgaan Dutch, Flemish
- overgaan Dutch, Flemish
- schuilgaan Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- tegengaan Dutch, Flemish
- teloorgaan Dutch, Flemish
- teruggaan Dutch, Flemish
- uitgaan Dutch, Flemish
- verdergaan Dutch, Flemish
- vergaan Dutch, Flemish
- voorafgaan Dutch, Flemish
- voorbijgaan Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voortgaan Dutch, Flemish
- vooruitgaan Dutch, Flemish
- vreemdgaan Dutch, Flemish
- weggaan Dutch, Flemish
- gâen Middle Dutch
- gaan Afrikaans
- mee Afrikaans
- mee
- gaan
- gaans
- nagaan
- ingaan
- afgaan
- omgaan
- begaan
- opgaan
- ontgaan
- meedoen
- aangaan
- weggaan
- uitgaan
- misgaan
- gaander
- vergaan
- stukgaan
- heengaan
- mee-eten
- opengaan
- doodgaan
- meenemen
- meewarig
- meemaken
- meelopen
- mee-eter
- overgaan
- meekomen
- doorgaan
- meedelen
- voorgaan
- meedingen
- tegengaan
- meewerken
- ondergaan
- teruggaan
- dichtgaan
- meehelpen
- meetronen
- meevallen
- voortgaan
- meezingen
- kapotgaan
- meedenken
- meebetalen
- teloorgaan
- meebrengen
- schuilgaan
- voorafgaan
- kostganger
- binnengaan
- verdergaan
- meerekenen
- meeleveren
- vreemdgaan
- vooruitgaan
- voorbijgaan
- achteruitgaan
- meecalculeren