voortgaan
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to go forth, to progress
- to continue
Etymology
Compound from Dutch, Flemish voort (forward, forth) + Dutch, Flemish gaan (go, walk).
Origin
Dutch (Brabantic)
gaan
Gloss
go, walk
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
歩
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- forthgo English
- go English
- aangaan Dutch, Flemish
- achteruitgaan Dutch, Flemish
- afgaan Dutch, Flemish
- begaan Dutch, Flemish
- binnengaan Dutch, Flemish
- dichtgaan Dutch, Flemish
- doodgaan Dutch, Flemish
- doorgaan Dutch, Flemish
- gaan Dutch, Flemish
- gaander Dutch, Flemish
- gaans Dutch, Flemish
- heengaan Dutch, Flemish
- ingaan Dutch, Flemish
- kapotgaan Dutch, Flemish
- kostganger Dutch, Flemish
- meegaan Dutch, Flemish
- misgaan Dutch, Flemish
- nagaan Dutch, Flemish
- omgaan Dutch, Flemish
- ondergaan Dutch, Flemish
- ontgaan Dutch, Flemish
- opengaan Dutch, Flemish
- opgaan Dutch, Flemish
- overgaan Dutch, Flemish
- schuilgaan Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- tegengaan Dutch, Flemish
- teloorgaan Dutch, Flemish
- teruggaan Dutch, Flemish
- uitgaan Dutch, Flemish
- verdergaan Dutch, Flemish
- vergaan Dutch, Flemish
- voorafgaan Dutch, Flemish
- voorbijgaan Dutch, Flemish
- voorgaan Dutch, Flemish
- voort Dutch, Flemish
- voortborduren Dutch, Flemish
- voortbrengen Dutch, Flemish
- voortdrijven Dutch, Flemish
- voortduren Dutch, Flemish
- voortgang Dutch, Flemish
- voorthelpen Dutch, Flemish
- voortkomen Dutch, Flemish
- voortplanten Dutch, Flemish
- voorts Dutch, Flemish
- voortschrijden Dutch, Flemish
- voortslepen Dutch, Flemish
- voorttrekken Dutch, Flemish
- voortvaren Dutch, Flemish
- voortzetten Dutch, Flemish
- vooruitgaan Dutch, Flemish
- vreemdgaan Dutch, Flemish
- weggaan Dutch, Flemish
- forthgon Middle English
- gâen Middle Dutch
- vort Middle Dutch
- gaan Afrikaans
- gaan
- gaans
- voort
- ingaan
- opgaan
- voorts
- nagaan
- afgaan
- omgaan
- begaan
- ontgaan
- aangaan
- uitgaan
- misgaan
- gaander
- vergaan
- meegaan
- weggaan
- stukgaan
- heengaan
- doodgaan
- doorgaan
- opengaan
- overgaan
- voorgaan
- voortgang
- kapotgaan
- tegengaan
- ondergaan
- teruggaan
- dichtgaan
- voorafgaan
- binnengaan
- voortvaren
- vreemdgaan
- teloorgaan
- schuilgaan
- voortkomen
- kostganger
- voortduren
- verdergaan
- voortslepen
- vooruitgaan
- voortzetten
- voorbijgaan
- voorthelpen
- voortplanten
- voortdrijven
- voorttrekken
- voortbrengen
- voortborduren
- achteruitgaan
- voortschrijden