overslaan
Dutch (Brabantic)
/ˈoːʋərˌslaːn/
verb
Definitions
- to reduce the frequency of
- to skip, to omit from a sequence
- to arc (electrical discharge)
- (of a virus) to jump species
- to transfer cargo
- to suddenly change register of a voice, such as in yodeling
Etymology
Compound from Dutch, Flemish over (over, over-, again, excessively, excessive) + Dutch, Flemish slaan (hit, beat, strike).
Origin
Dutch (Brabantic)
slaan
Gloss
hit, beat, strike
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🎯
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Overijssel Dutch, Flemish
- Oversticht Dutch, Flemish
- aanslaan Dutch, Flemish
- achterover Dutch, Flemish
- afslaan Dutch, Flemish
- beslaan Dutch, Flemish
- dichtslaan Dutch, Flemish
- gadeslaan Dutch, Flemish
- inslaan Dutch, Flemish
- losslaan Dutch, Flemish
- naslaan Dutch, Flemish
- neerslaan Dutch, Flemish
- olieslager Dutch, Flemish
- omslaan Dutch, Flemish
- ontslaan Dutch, Flemish
- opslaan Dutch, Flemish
- over Dutch, Flemish
- overblijven Dutch, Flemish
- overbrengen Dutch, Flemish
- overdoen Dutch, Flemish
- overdracht Dutch, Flemish
- overdragen Dutch, Flemish
- overduidelijk Dutch, Flemish
- overerven Dutch, Flemish
- overgaan Dutch, Flemish
- overgang Dutch, Flemish
- overgave Dutch, Flemish
- overgeven Dutch, Flemish
- overgieten Dutch, Flemish
- overgooien Dutch, Flemish
- overhaal Dutch, Flemish
- overhalen Dutch, Flemish
- overheid Dutch, Flemish
- overhemd Dutch, Flemish
- overhouden Dutch, Flemish
- overig Dutch, Flemish
- overjagen Dutch, Flemish
- overjas Dutch, Flemish
- overkant Dutch, Flemish
- overkijken Dutch, Flemish
- overklokken Dutch, Flemish
- overkoken Dutch, Flemish
- overkomen Dutch, Flemish
- overlaatst Dutch, Flemish
- overladen Dutch, Flemish
- overleveren Dutch, Flemish
- overlezen Dutch, Flemish
- overlopen Dutch, Flemish
- overmacht Dutch, Flemish
- overmaken Dutch, Flemish
- overname Dutch, Flemish
- overnemen Dutch, Flemish
- overplaatsen Dutch, Flemish
- overschilderen Dutch, Flemish
- overschrijven Dutch, Flemish
- oversnijden Dutch, Flemish
- overspel Dutch, Flemish
- overspelen Dutch, Flemish
- overspuiten Dutch, Flemish
- overstappen Dutch, Flemish
- overste Dutch, Flemish
- overstemmen Dutch, Flemish
- overstromen Dutch, Flemish
- overstuur Dutch, Flemish
- overtekenen Dutch, Flemish
- overtoom Dutch, Flemish
- overtrekken Dutch, Flemish
- overvaren Dutch, Flemish
- overvliegen Dutch, Flemish
- overvoeren Dutch, Flemish
- overweg Dutch, Flemish
- overwerk Dutch, Flemish
- overwerken Dutch, Flemish
- overzees Dutch, Flemish
- overzeilen Dutch, Flemish
- overzetten Dutch, Flemish
- overzicht Dutch, Flemish
- slaan Dutch, Flemish
- slager Dutch, Flemish
- toeslaan Dutch, Flemish
- uitslaan Dutch, Flemish
- verslaan Dutch, Flemish
- voorover Dutch, Flemish
- slaen Middle Dutch
- ōver Middle Dutch
- oorslaan Afrikaans
- slaan Afrikaans
- over
- slaan
- overig
- slager
- opslaan
- afslaan
- beslaan
- overste
- naslaan
- omslaan
- inslaan
- overjas
- overweg
- uitslaan
- verslaan
- overname
- losslaan
- ontslaan
- overgang
- overwerk
- overgave
- overspel
- overkant
- overtoom
- overheid
- overdoen
- toeslaan
- overgaan
- aanslaan
- overhaal
- overhemd
- overzees
- voorover
- overerven
- overgeven
- overvaren
- overnemen
- neerslaan
- overmaken
- overzicht
- overhalen
- overlezen
- overstuur
- overkomen
- overlopen
- overladen
- gadeslaan
- overmacht
- overjagen
- overkoken
- overspelen
- overdracht
- overgieten
- overlaatst
- dichtslaan
- overhouden
- Oversticht
- overdragen
- overzeilen
- Overijssel
- overvoeren
- overgooien
- achterover
- overkijken
- overzetten
- overwerken
- olieslager
- overvliegen
- overspuiten
- overstemmen
- overleveren
- overstromen
- overtekenen
- overbrengen
- oversnijden
- overstappen
- overtrekken
- overblijven
- overklokken
- overplaatsen
- overschrijven
- overduidelijk
- overschilderen