grootmeester
Dutch (Brabantic)
/ˈɣroːtmeːstər/, /ˈxroːtmeːstər/
noun
Definitions
- (chess) Grandmaster
- (freemasonry) Grand Master
Etymology
Compound from Dutch, Flemish groot (big, great, large, grand, grand-, stour, adult) + Dutch, Flemish meester (master, teacher, instructor, manager).
Origin
Dutch (Brabantic)
meester
Gloss
master, teacher, instructor, manager
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
主
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Grootoosten Dutch, Flemish
- badmeester Dutch, Flemish
- betaalmeester Dutch, Flemish
- bosmeester Dutch, Flemish
- bouwmeester Dutch, Flemish
- brandmeester Dutch, Flemish
- burgemeester Dutch, Flemish
- busmeester Dutch, Flemish
- ceremoniemeester Dutch, Flemish
- cijfermeester Dutch, Flemish
- concertmeester Dutch, Flemish
- gildemeester Dutch, Flemish
- gildenmeester Dutch, Flemish
- groot Dutch, Flemish
- grootbrengen Dutch, Flemish
- grootcommandeur Dutch, Flemish
- grootduizend Dutch, Flemish
- grootgrondbezitter Dutch, Flemish
- grootgrutter Dutch, Flemish
- groothandel Dutch, Flemish
- grootheid Dutch, Flemish
- groothoeklens Dutch, Flemish
- groothonderd Dutch, Flemish
- grootindustrieel Dutch, Flemish
- grootkapitaal Dutch, Flemish
- grootmacht Dutch, Flemish
- grootmoedig Dutch, Flemish
- grootoorkitvos Dutch, Flemish
- grootoorvos Dutch, Flemish
- grootschalig Dutch, Flemish
- grootstad Dutch, Flemish
- grootte Dutch, Flemish
- grootvee Dutch, Flemish
- grootvorst Dutch, Flemish
- grootvorstendom Dutch, Flemish
- grootvorstin Dutch, Flemish
- grootzeil Dutch, Flemish
- grootzwaard Dutch, Flemish
- havenmeester Dutch, Flemish
- heelmeester Dutch, Flemish
- leermeester Dutch, Flemish
- meester Dutch, Flemish
- meestergraad Dutch, Flemish
- meesterschap Dutch, Flemish
- meestersonnet Dutch, Flemish
- meesterstuk Dutch, Flemish
- meestervuurwerker Dutch, Flemish
- meesterwerk Dutch, Flemish
- meesterzet Dutch, Flemish
- middelgroot Dutch, Flemish
- overgroot- Dutch, Flemish
- penningmeester Dutch, Flemish
- rentmeester Dutch, Flemish
- schaakmeester Dutch, Flemish
- schoolmeester Dutch, Flemish
- stalmeester Dutch, Flemish
- toneelmeester Dutch, Flemish
- vroedmeester Dutch, Flemish
- zedenmeester Dutch, Flemish
- mester Indonesian
- grôot Middle Dutch
- mêester Middle Dutch
- groot Afrikaans
- meester Afrikaans
- groot
- grootte
- meester
- grootvee
- grootheid
- grootstad
- grootzeil
- grootmacht
- grootvorst
- meesterzet
- busmeester
- bosmeester
- badmeester
- overgroot-
- meesterstuk
- groothandel
- stalmeester
- leermeester
- grootmoedig
- bouwmeester
- grootzwaard
- rentmeester
- meesterwerk
- heelmeester
- Grootoosten
- middelgroot
- grootoorvos
- groothonderd
- grootgrutter
- vroedmeester
- grootvorstin
- zedenmeester
- burgemeester
- grootbrengen
- gildemeester
- grootduizend
- havenmeester
- meesterschap
- brandmeester
- grootschalig
- meestergraad
- meestersonnet
- toneelmeester
- cijfermeester
- betaalmeester
- schoolmeester
- groothoeklens
- gildenmeester
- schaakmeester
- grootkapitaal
- penningmeester
- concertmeester
- grootoorkitvos
- grootvorstendom
- grootcommandeur
- ceremoniemeester
- grootindustrieel
- meestervuurwerker
- grootgrondbezitter