grootvorstendom
Dutch (Brabantic)
/ˌɣroːtˈvɔr.stə(n).dɔm/
noun
Definitions
- (historical) grand principality
Etymology
Compound from Dutch, Flemish groot (big, great, large, grand, grand-, stour, adult) + Dutch, Flemish vorstendom.
Origin
Dutch (Brabantic)
vorstendom
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Grootoosten Dutch, Flemish
- groot Dutch, Flemish
- grootbrengen Dutch, Flemish
- grootcommandeur Dutch, Flemish
- grootduizend Dutch, Flemish
- grootgrondbezitter Dutch, Flemish
- grootgrutter Dutch, Flemish
- groothandel Dutch, Flemish
- grootheid Dutch, Flemish
- groothoeklens Dutch, Flemish
- groothonderd Dutch, Flemish
- grootindustrieel Dutch, Flemish
- grootkapitaal Dutch, Flemish
- grootmacht Dutch, Flemish
- grootmeester Dutch, Flemish
- grootmoedig Dutch, Flemish
- grootoorkitvos Dutch, Flemish
- grootoorvos Dutch, Flemish
- grootschalig Dutch, Flemish
- grootstad Dutch, Flemish
- grootte Dutch, Flemish
- grootvee Dutch, Flemish
- grootvorst Dutch, Flemish
- grootvorstin Dutch, Flemish
- grootzeil Dutch, Flemish
- grootzwaard Dutch, Flemish
- middelgroot Dutch, Flemish
- overgroot- Dutch, Flemish
- vorst Dutch, Flemish
- vorstendom Dutch, Flemish
- grôot Middle Dutch
- groot Afrikaans
- groot
- vorst
- grootte
- grootvee
- grootheid
- grootstad
- grootzeil
- grootmacht
- vorstendom
- grootvorst
- overgroot-
- groothandel
- grootmoedig
- grootzwaard
- Grootoosten
- grootoorvos
- middelgroot
- groothonderd
- grootgrutter
- grootvorstin
- grootbrengen
- grootduizend
- grootmeester
- grootschalig
- groothoeklens
- grootkapitaal
- grootoorkitvos
- grootcommandeur
- grootindustrieel
- grootgrondbezitter