grootzeil
Dutch (Brabantic)
/ˈɣroːt.sɛi̯l/
noun
Definitions
- mainsail, the largest sail of a sailing vessel, typically a sail of the largest mast
Etymology
Compound from Dutch, Flemish groot (big, great, large, grand, grand-, stour, adult) + Dutch, Flemish zeil (sail).
Origin
Dutch (Brabantic)
zeil
Gloss
sail
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
帆
Emoji
⛵️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Grootoosten Dutch, Flemish
- achterzeil Dutch, Flemish
- gaffelzeil Dutch, Flemish
- groot Dutch, Flemish
- grootbrengen Dutch, Flemish
- grootcommandeur Dutch, Flemish
- grootduizend Dutch, Flemish
- grootgrondbezitter Dutch, Flemish
- grootgrutter Dutch, Flemish
- groothandel Dutch, Flemish
- grootheid Dutch, Flemish
- groothoeklens Dutch, Flemish
- groothonderd Dutch, Flemish
- grootindustrieel Dutch, Flemish
- grootkapitaal Dutch, Flemish
- grootmacht Dutch, Flemish
- grootmeester Dutch, Flemish
- grootmoedig Dutch, Flemish
- grootoorkitvos Dutch, Flemish
- grootoorvos Dutch, Flemish
- grootschalig Dutch, Flemish
- grootstad Dutch, Flemish
- grootte Dutch, Flemish
- grootvee Dutch, Flemish
- grootvorst Dutch, Flemish
- grootvorstendom Dutch, Flemish
- grootvorstin Dutch, Flemish
- grootzwaard Dutch, Flemish
- middelgroot Dutch, Flemish
- overgroot- Dutch, Flemish
- razeil Dutch, Flemish
- zeil Dutch, Flemish
- zeildoek Dutch, Flemish
- zeilen Dutch, Flemish
- grôot Middle Dutch
- seil Middle Dutch
- groot Afrikaans
- zeil
- groot
- zeilen
- razeil
- grootte
- grootvee
- zeildoek
- grootheid
- grootstad
- grootmacht
- grootvorst
- achterzeil
- gaffelzeil
- overgroot-
- groothandel
- grootmoedig
- grootzwaard
- Grootoosten
- middelgroot
- grootoorvos
- groothonderd
- grootgrutter
- grootvorstin
- grootbrengen
- grootduizend
- grootmeester
- grootschalig
- groothoeklens
- grootkapitaal
- grootoorkitvos
- grootvorstendom
- grootcommandeur
- grootindustrieel
- grootgrondbezitter