leesbril
Dutch (Brabantic)
/ˈleːs.brɪl/
noun
Definitions
- A pair of reading glasses.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish lezen (read, gather) + Dutch, Flemish bril (glasses, spectacles, pair of glasses).
Origin
Dutch (Brabantic)
bril
Gloss
glasses, spectacles, pair of glasses
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aflezen Dutch, Flemish
- belezen Dutch, Flemish
- bril Dutch, Flemish
- brilledoos Dutch, Flemish
- brillendoos Dutch, Flemish
- brillenglas Dutch, Flemish
- brillenhuis Dutch, Flemish
- brillenkoker Dutch, Flemish
- brillenpoot Dutch, Flemish
- briller Dutch, Flemish
- brilmontuur Dutch, Flemish
- brilslang Dutch, Flemish
- brilsmurf Dutch, Flemish
- doorlezen Dutch, Flemish
- duikbril Dutch, Flemish
- knijpbril Dutch, Flemish
- leesbaar Dutch, Flemish
- leeslamp Dutch, Flemish
- leesteken Dutch, Flemish
- leesvoer Dutch, Flemish
- leeszaal Dutch, Flemish
- lezen Dutch, Flemish
- lezenaar Dutch, Flemish
- lezer Dutch, Flemish
- lezing Dutch, Flemish
- liplezen Dutch, Flemish
- overlezen Dutch, Flemish
- sneeuwbril Dutch, Flemish
- toiletbril Dutch, Flemish
- uilenbril Dutch, Flemish
- uitlezen Dutch, Flemish
- veiligheidsbril Dutch, Flemish
- voorlezen Dutch, Flemish
- wc-bril Dutch, Flemish
- beril Middle Dutch
- lēsen Middle Dutch
- bril Afrikaans
- lees Afrikaans
- brel Papiamentu
- lesa Papiamentu
- bril
- lezer
- lezen
- lezing
- belezen
- wc-bril
- aflezen
- briller
- leeslamp
- leesvoer
- uitlezen
- leeszaal
- duikbril
- lezenaar
- liplezen
- leesbaar
- overlezen
- voorlezen
- brilslang
- brilsmurf
- knijpbril
- leesteken
- doorlezen
- uilenbril
- toiletbril
- sneeuwbril
- brilledoos
- brilmontuur
- brillenhuis
- brillenpoot
- brillendoos
- brillenglas
- brillenkoker
- veiligheidsbril