toeslaan
Dutch (Brabantic)
/ˈtu.slaːn/
verb
Definitions
- to slam closed
- to seize the chance (e.g. to strike), to take advantage of a situation
- to strike, to suddenly occur (said of a disaster or a disease)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish toe (towards, at, up to, to, additional, to-, after-, then) + Dutch, Flemish slaan (hit, beat, strike).
Origin
Dutch (Brabantic)
slaan
Gloss
hit, beat, strike
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🎯
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanslaan Dutch, Flemish
- afslaan Dutch, Flemish
- beslaan Dutch, Flemish
- dichtslaan Dutch, Flemish
- gadeslaan Dutch, Flemish
- inslaan Dutch, Flemish
- losslaan Dutch, Flemish
- naartoe Dutch, Flemish
- naslaan Dutch, Flemish
- neerslaan Dutch, Flemish
- olieslager Dutch, Flemish
- omslaan Dutch, Flemish
- ontslaan Dutch, Flemish
- opslaan Dutch, Flemish
- overslaan Dutch, Flemish
- slaan Dutch, Flemish
- slager Dutch, Flemish
- toe Dutch, Flemish
- toe-eigenen Dutch, Flemish
- toebedelen Dutch, Flemish
- toebehoren Dutch, Flemish
- toebijten Dutch, Flemish
- toebrengen Dutch, Flemish
- toedenken Dutch, Flemish
- toedichten Dutch, Flemish
- toedienen Dutch, Flemish
- toedoen Dutch, Flemish
- toegeven Dutch, Flemish
- toegift Dutch, Flemish
- toejuichen Dutch, Flemish
- toekennen Dutch, Flemish
- toekeren Dutch, Flemish
- toekijken Dutch, Flemish
- toekomst Dutch, Flemish
- toekruid Dutch, Flemish
- toelachen Dutch, Flemish
- toelaten Dutch, Flemish
- toeleiden Dutch, Flemish
- toelichten Dutch, Flemish
- toelonken Dutch, Flemish
- toelopen Dutch, Flemish
- toenemen Dutch, Flemish
- toepassen Dutch, Flemish
- toereiken Dutch, Flemish
- toerekenen Dutch, Flemish
- toeschrijven Dutch, Flemish
- toeslag Dutch, Flemish
- toespelen Dutch, Flemish
- toespijs Dutch, Flemish
- toestaan Dutch, Flemish
- toestemmen Dutch, Flemish
- toetakelen Dutch, Flemish
- toetred Dutch, Flemish
- toetrede Dutch, Flemish
- toetreden Dutch, Flemish
- toevertrouwen Dutch, Flemish
- toevlucht Dutch, Flemish
- toevoegen Dutch, Flemish
- toewenden Dutch, Flemish
- toewensen Dutch, Flemish
- toewerpen Dutch, Flemish
- toewijden Dutch, Flemish
- toewijzen Dutch, Flemish
- toezeggen Dutch, Flemish
- uitslaan Dutch, Flemish
- verslaan Dutch, Flemish
- doe Middle Dutch
- slaen Middle Dutch
- toe Middle Dutch
- slaan Afrikaans
- toe Afrikaans
- toe
- slaan
- slager
- opslaan
- afslaan
- toedoen
- beslaan
- toetred
- toegift
- toeslag
- naslaan
- omslaan
- naartoe
- inslaan
- toetrede
- uitslaan
- verslaan
- toelopen
- toestaan
- losslaan
- ontslaan
- toekruid
- toegeven
- toenemen
- toekomst
- toelaten
- toespijs
- aanslaan
- toekeren
- toewijzen
- toewensen
- toespelen
- toeleiden
- toedenken
- toereiken
- toewerpen
- neerslaan
- toelachen
- toewenden
- toevlucht
- toelonken
- toekijken
- overslaan
- toedienen
- toetreden
- toebijten
- toezeggen
- gadeslaan
- toewijden
- toepassen
- toevoegen
- toekennen
- toetakelen
- toerekenen
- dichtslaan
- toebedelen
- toejuichen
- toelichten
- toedichten
- toestemmen
- toebrengen
- toebehoren
- olieslager
- toe-eigenen
- toeschrijven
- toevertrouwen