neerslaan
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to fall down
- to knock down
- (chemistry) to precipitate
- (chemistry) to condense
- to choke, suppress
Etymology
Compound from Dutch, Flemish neer (down, nether) + Dutch, Flemish slaan (hit, beat, strike).
Origin
Dutch (Brabantic)
slaan
Gloss
hit, beat, strike
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🎯
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanslaan Dutch, Flemish
- afslaan Dutch, Flemish
- beslaan Dutch, Flemish
- dichtslaan Dutch, Flemish
- gadeslaan Dutch, Flemish
- inslaan Dutch, Flemish
- losslaan Dutch, Flemish
- naslaan Dutch, Flemish
- neer Dutch, Flemish
- neerbuigen Dutch, Flemish
- neerdalen Dutch, Flemish
- neergang Dutch, Flemish
- neergooien Dutch, Flemish
- neerhalen Dutch, Flemish
- neerkijken Dutch, Flemish
- neerleggen Dutch, Flemish
- neerploffen Dutch, Flemish
- neerschieten Dutch, Flemish
- neerschrijven Dutch, Flemish
- neerslachtig Dutch, Flemish
- neerslag Dutch, Flemish
- neersteken Dutch, Flemish
- neerstorten Dutch, Flemish
- neerwaarts Dutch, Flemish
- neerzetten Dutch, Flemish
- neerzien Dutch, Flemish
- neerzijgen Dutch, Flemish
- olieslager Dutch, Flemish
- omslaan Dutch, Flemish
- ontslaan Dutch, Flemish
- opslaan Dutch, Flemish
- overslaan Dutch, Flemish
- slaan Dutch, Flemish
- slager Dutch, Flemish
- toeslaan Dutch, Flemish
- uitslaan Dutch, Flemish
- verslaan Dutch, Flemish
- slaen Middle Dutch
- slaan Afrikaans
- neer
- slaan
- slager
- opslaan
- afslaan
- beslaan
- naslaan
- omslaan
- inslaan
- uitslaan
- verslaan
- neergang
- neerzien
- losslaan
- ontslaan
- toeslaan
- aanslaan
- neerslag
- neerdalen
- overslaan
- neerhalen
- gadeslaan
- neerkijken
- neerwaarts
- neerzijgen
- neergooien
- neerleggen
- dichtslaan
- neersteken
- neerbuigen
- olieslager
- neerzetten
- neerploffen
- neerstorten
- neerschieten
- neerslachtig
- neerschrijven