samenroepen
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to call together (for a meeting)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish samen (together) + Dutch, Flemish roepen (shout, call, summon, cry out).
Origin
Dutch (Brabantic)
roepen
Gloss
shout, call, summon, cry out
Concept
Semantic Field
Speech and language
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanroepen Dutch, Flemish
- beroepen Dutch, Flemish
- bijeenroepen Dutch, Flemish
- herroepen Dutch, Flemish
- inroepen Dutch, Flemish
- omroepen Dutch, Flemish
- oproepen Dutch, Flemish
- overroepen Dutch, Flemish
- roepen Dutch, Flemish
- roeper Dutch, Flemish
- roeping Dutch, Flemish
- roepletters Dutch, Flemish
- roepnaam Dutch, Flemish
- roeptoeter Dutch, Flemish
- saamhorigheid Dutch, Flemish
- saampjes Dutch, Flemish
- samen Dutch, Flemish
- samendrukken Dutch, Flemish
- samenhangen Dutch, Flemish
- samenhorigheid Dutch, Flemish
- samenkomen Dutch, Flemish
- samenkomst Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- samenrotten Dutch, Flemish
- samenscholen Dutch, Flemish
- samensmelten Dutch, Flemish
- samenspannen Dutch, Flemish
- samenspraak Dutch, Flemish
- samenstellen Dutch, Flemish
- samenstromen Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- samenvatten Dutch, Flemish
- samenvoegen Dutch, Flemish
- samenwerken Dutch, Flemish
- samenzang Dutch, Flemish
- samenzweren Dutch, Flemish
- uitroepen Dutch, Flemish
- roepen Middle Dutch
- tsamen Middle Dutch
- roep Afrikaans
- samen
- roepen
- roeper
- roeping
- inroepen
- omroepen
- oproepen
- roepnaam
- saampjes
- beroepen
- herroepen
- samenzang
- uitroepen
- aanroepen
- overroepen
- samenkomen
- samenkomst
- roeptoeter
- samenleven
- samenspraak
- samenwerken
- roepletters
- samenhangen
- samenrotten
- samenzweren
- samenvatten
- samenvallen
- samenvoegen
- samenspannen
- samenscholen
- samensmelten
- samenstromen
- samentrekken
- samendrukken
- bijeenroepen
- samenstellen
- saamhorigheid
- samenhorigheid