samenhorigheid
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- (Belgium) affinity, fellowship, community feeling
Etymology
Compound from Dutch, Flemish samen (together) + Dutch, Flemish horen (hear, belong).
Origin
Dutch (Brabantic)
horen
Gloss
hear, belong
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Action/Process
Kanji
聞
Emoji
👂️ 🙉 🧏
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanhoren Dutch, Flemish
- balorig Dutch, Flemish
- behoren Dutch, Flemish
- gehoor Dutch, Flemish
- hoorbaar Dutch, Flemish
- hoorspel Dutch, Flemish
- hoortoestel Dutch, Flemish
- hoorzitting Dutch, Flemish
- horen Dutch, Flemish
- overhoren Dutch, Flemish
- saamhorigheid Dutch, Flemish
- saampjes Dutch, Flemish
- samen Dutch, Flemish
- samendrukken Dutch, Flemish
- samenhangen Dutch, Flemish
- samenkomen Dutch, Flemish
- samenkomst Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- samenroepen Dutch, Flemish
- samenrotten Dutch, Flemish
- samenscholen Dutch, Flemish
- samensmelten Dutch, Flemish
- samenspannen Dutch, Flemish
- samenspraak Dutch, Flemish
- samenstellen Dutch, Flemish
- samenstromen Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- samenvatten Dutch, Flemish
- samenvoegen Dutch, Flemish
- samenwerken Dutch, Flemish
- samenzang Dutch, Flemish
- samenzweren Dutch, Flemish
- thuishoren Dutch, Flemish
- verhoren Dutch, Flemish
- hørig Danish
- sammen Danish
- sammenhørighed Danish
- horen Middle Dutch
- tsamen Middle Dutch
- hoor Afrikaans
- samen
- horen
- gehoor
- behoren
- balorig
- hoorspel
- aanhoren
- hoorbaar
- saampjes
- verhoren
- overhoren
- samenzang
- samenkomen
- thuishoren
- samenkomst
- samenleven
- samenspraak
- hoortoestel
- samenwerken
- samenrotten
- samenroepen
- samenvallen
- samenvoegen
- hoorzitting
- samenhangen
- samenzweren
- samenvatten
- samenscholen
- samenstromen
- samendrukken
- samenspannen
- samensmelten
- samentrekken
- samenstellen
- saamhorigheid