samenstromen
Dutch (Brabantic)
/ˈsaː.mə(n)ˌstroː.mə(n)/
verb
Definitions
- (intransitive) to flow in a convergent direction
- (intransitive) to converge
Etymology
Compound from Dutch, Flemish samen (together) + Dutch, Flemish stromen.
Origin
Dutch (Brabantic)
stromen
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- onderstromen Dutch, Flemish
- overstromen Dutch, Flemish
- saamhorigheid Dutch, Flemish
- saampjes Dutch, Flemish
- samen Dutch, Flemish
- samendrukken Dutch, Flemish
- samenhangen Dutch, Flemish
- samenhorigheid Dutch, Flemish
- samenkomen Dutch, Flemish
- samenkomst Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- samenroepen Dutch, Flemish
- samenrotten Dutch, Flemish
- samenscholen Dutch, Flemish
- samensmelten Dutch, Flemish
- samenspannen Dutch, Flemish
- samenspraak Dutch, Flemish
- samenstellen Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- samenvatten Dutch, Flemish
- samenvoegen Dutch, Flemish
- samenwerken Dutch, Flemish
- samenzang Dutch, Flemish
- samenzweren Dutch, Flemish
- stromen Dutch, Flemish
- stroming Dutch, Flemish
- stroom Dutch, Flemish
- strômen Middle Dutch
- tsamen Middle Dutch
- samen
- stroom
- stromen
- stroming
- saampjes
- samenzang
- samenkomen
- samenkomst
- samenleven
- samenhangen
- samenrotten
- samenroepen
- samenspraak
- samenzweren
- samenvatten
- samenwerken
- samenvallen
- overstromen
- samenvoegen
- samenspannen
- onderstromen
- samenscholen
- samentrekken
- samendrukken
- samensmelten
- samenstellen
- saamhorigheid
- samenhorigheid