samenvatten
Dutch (Brabantic)
verb
Definitions
- to summarize (US); summarise (UK)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish samen (together) + Dutch, Flemish vatten (grasp, catch, apprehend, understand, grab).
Origin
Dutch (Brabantic)
vatten
Gloss
grasp, catch, apprehend, understand, grab
Concept
Semantic Field
Possession
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanvatten Dutch, Flemish
- bevatten Dutch, Flemish
- hervatten Dutch, Flemish
- misvatten Dutch, Flemish
- omvatten Dutch, Flemish
- opvatten Dutch, Flemish
- saamhorigheid Dutch, Flemish
- saampjes Dutch, Flemish
- samen Dutch, Flemish
- samendrukken Dutch, Flemish
- samenhangen Dutch, Flemish
- samenhorigheid Dutch, Flemish
- samenkomen Dutch, Flemish
- samenkomst Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- samenroepen Dutch, Flemish
- samenrotten Dutch, Flemish
- samenscholen Dutch, Flemish
- samensmelten Dutch, Flemish
- samenspannen Dutch, Flemish
- samenspraak Dutch, Flemish
- samenstellen Dutch, Flemish
- samenstromen Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- samenvatting Dutch, Flemish
- samenvoegen Dutch, Flemish
- samenwerken Dutch, Flemish
- samenzang Dutch, Flemish
- samenzweren Dutch, Flemish
- vat Dutch, Flemish
- vatbaar Dutch, Flemish
- vatten Dutch, Flemish
- tsamen Middle Dutch
- vaten Middle Dutch
- samevatting Afrikaans
- vat Afrikaans
- vat
- samen
- vatten
- vatbaar
- bevatten
- opvatten
- omvatten
- saampjes
- misvatten
- samenzang
- aanvatten
- hervatten
- samenkomen
- samenkomst
- samenleven
- samenspraak
- samenwerken
- samenrotten
- samenroepen
- samenvallen
- samenvoegen
- samenhangen
- samenzweren
- samenscholen
- samenstromen
- samendrukken
- samenspannen
- samenvatting
- samensmelten
- samentrekken
- samenstellen
- saamhorigheid
- samenhorigheid