samenkomen
Dutch (Brabantic)
/ˈsaː.mə(n)ˌkoː.mə(n)/
verb
Definitions
- (intransitive) to come together, to meet, to assemble
Etymology
Inherited from Middle Dutch samencōmen compound from Dutch, Flemish samen (together) + Dutch, Flemish komen (come).
Origin
Dutch (Brabantic)
komen
Gloss
come
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
来
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aankomen Dutch, Flemish
- achteropkomen Dutch, Flemish
- afkomen Dutch, Flemish
- bekomen Dutch, Flemish
- bijeenkomen Dutch, Flemish
- bijkomen Dutch, Flemish
- binnenkomen Dutch, Flemish
- heenkomen Dutch, Flemish
- inkomen Dutch, Flemish
- klaarkomen Dutch, Flemish
- komaf Dutch, Flemish
- komen Dutch, Flemish
- komenij Dutch, Flemish
- langskomen Dutch, Flemish
- meekomen Dutch, Flemish
- nakomen Dutch, Flemish
- nieuwkomer Dutch, Flemish
- omkomen Dutch, Flemish
- onderkomen Dutch, Flemish
- ontkomen Dutch, Flemish
- opkomen Dutch, Flemish
- overeenkomen Dutch, Flemish
- overkomen Dutch, Flemish
- rondkomen Dutch, Flemish
- saamhorigheid Dutch, Flemish
- saampjes Dutch, Flemish
- samen Dutch, Flemish
- samendrukken Dutch, Flemish
- samenhangen Dutch, Flemish
- samenhorigheid Dutch, Flemish
- samenkomst Dutch, Flemish
- samenleven Dutch, Flemish
- samenroepen Dutch, Flemish
- samenrotten Dutch, Flemish
- samenscholen Dutch, Flemish
- samensmelten Dutch, Flemish
- samenspannen Dutch, Flemish
- samenspraak Dutch, Flemish
- samenstellen Dutch, Flemish
- samenstromen Dutch, Flemish
- samentrekken Dutch, Flemish
- samenvallen Dutch, Flemish
- samenvatten Dutch, Flemish
- samenvoegen Dutch, Flemish
- samenwerken Dutch, Flemish
- samenzang Dutch, Flemish
- samenzweren Dutch, Flemish
- tegemoetkomen Dutch, Flemish
- tegenkomen Dutch, Flemish
- terechtkomen Dutch, Flemish
- terugkomen Dutch, Flemish
- thuiskomen Dutch, Flemish
- tussenkomen Dutch, Flemish
- uitkomen Dutch, Flemish
- voorbijkomen Dutch, Flemish
- voorkomen Dutch, Flemish
- voortkomen Dutch, Flemish
- cōmen Middle Dutch
- samencōmen Middle Dutch
- tsamen Middle Dutch
- kom Afrikaans
- saamkom Afrikaans
- samen
- komaf
- komen
- bekomen
- omkomen
- nakomen
- inkomen
- opkomen
- komenij
- afkomen
- bijkomen
- aankomen
- ontkomen
- meekomen
- saampjes
- uitkomen
- samenzang
- heenkomen
- rondkomen
- voorkomen
- overkomen
- klaarkomen
- thuiskomen
- onderkomen
- langskomen
- voortkomen
- tegenkomen
- samenkomst
- terugkomen
- nieuwkomer
- samenleven
- binnenkomen
- bijeenkomen
- samenspraak
- samenwerken
- samenrotten
- samenroepen
- samenvallen
- samenvoegen
- samenhangen
- tussenkomen
- samenzweren
- samenvatten
- samenscholen
- terechtkomen
- samenstromen
- samendrukken
- samenspannen
- samensmelten
- overeenkomen
- voorbijkomen
- samentrekken
- samenstellen
- achteropkomen
- saamhorigheid
- tegemoetkomen
- samenhorigheid