bekijken
Dutch (Brabantic)
/bəˈkɛi̯kə(n)/
verb
Definitions
- to look at, to view
Etymology
Affix from Dutch, Flemish kijken (look, wach).
Origin
Dutch (Brabantic)
kijken
Gloss
look, wach
Concept
Semantic Field
Sense perception
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aankijken Dutch, Flemish
- achteromkijken Dutch, Flemish
- achteruitkijkspiegel Dutch, Flemish
- afkijken Dutch, Flemish
- comakijken Dutch, Flemish
- doorkijkbloes Dutch, Flemish
- doorkijkblouse Dutch, Flemish
- doorkijkjurk Dutch, Flemish
- doorkijkkleding Dutch, Flemish
- doorkijkkleren Dutch, Flemish
- kiekeboe Dutch, Flemish
- kijkdoos Dutch, Flemish
- kijken Dutch, Flemish
- kijker Dutch, Flemish
- kijkoperatie Dutch, Flemish
- kijkspel Dutch, Flemish
- klokkijken Dutch, Flemish
- nakijken Dutch, Flemish
- neerkijken Dutch, Flemish
- omkijken Dutch, Flemish
- opkijken Dutch, Flemish
- overkijken Dutch, Flemish
- terugkijken Dutch, Flemish
- toekijken Dutch, Flemish
- uitkijken Dutch, Flemish
- verkijken Dutch, Flemish
- vooruitkijken Dutch, Flemish
- wegkijken Dutch, Flemish
- kiken Middle Dutch
- kyk Afrikaans
- kijken
- kijker
- omkijken
- kiekeboe
- kijkspel
- opkijken
- kijkdoos
- afkijken
- nakijken
- aankijken
- verkijken
- wegkijken
- toekijken
- uitkijken
- neerkijken
- klokkijken
- comakijken
- overkijken
- terugkijken
- kijkoperatie
- doorkijkjurk
- doorkijkbloes
- vooruitkijken
- achteromkijken
- doorkijkblouse
- doorkijkkleren
- doorkijkkleding
- achteruitkijkspiegel