leerstuk
Dutch (Brabantic)
/ˈleːr.stʏk/
noun
Definitions
- doctrine, dogma
Etymology
Compound from Dutch, Flemish leer (doctrine, teaching, discipline) + Dutch, Flemish stuk (piece, item, piecepart, feat, document, rest, component).
Origin
Dutch (Brabantic)
stuk
Gloss
piece, item, piecepart, feat, document, rest, component
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
休
Emoji
🧩
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Monroeleer Dutch, Flemish
- affectenleer Dutch, Flemish
- altaarstuk Dutch, Flemish
- bewijsstuk Dutch, Flemish
- bilstuk Dutch, Flemish
- bloemstuk Dutch, Flemish
- borststuk Dutch, Flemish
- brokstuk Dutch, Flemish
- cabretleer Dutch, Flemish
- damstuk Dutch, Flemish
- erfelijkheidsleer Dutch, Flemish
- fabelleer Dutch, Flemish
- geitenleer Dutch, Flemish
- goudleer Dutch, Flemish
- goudstuk Dutch, Flemish
- haarstuk Dutch, Flemish
- hamerstuk Dutch, Flemish
- hoofdstuk Dutch, Flemish
- huzarenstuk Dutch, Flemish
- jachtstuk Dutch, Flemish
- kamerstuk Dutch, Flemish
- kennisleer Dutch, Flemish
- kerkstuk Dutch, Flemish
- kerststuk Dutch, Flemish
- kinstuk Dutch, Flemish
- klankleer Dutch, Flemish
- klapstuk Dutch, Flemish
- kledingstuk Dutch, Flemish
- koperstuk Dutch, Flemish
- kopstuk Dutch, Flemish
- leer Dutch, Flemish
- leerlooien Dutch, Flemish
- leermening Dutch, Flemish
- leernicht Dutch, Flemish
- leerstellig Dutch, Flemish
- leerstelling Dutch, Flemish
- leerstelsel Dutch, Flemish
- levensleer Dutch, Flemish
- lijnstuk Dutch, Flemish
- maatschappijleer Dutch, Flemish
- meesterstuk Dutch, Flemish
- meubelstuk Dutch, Flemish
- mondstuk Dutch, Flemish
- nikkelstuk Dutch, Flemish
- opiniestuk Dutch, Flemish
- poststuk Dutch, Flemish
- pronkstuk Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- rassenleer Dutch, Flemish
- regentenstuk Dutch, Flemish
- regentessenstuk Dutch, Flemish
- ribstuk Dutch, Flemish
- schaakstuk Dutch, Flemish
- schelmstuk Dutch, Flemish
- schilderstuk Dutch, Flemish
- sluitstuk Dutch, Flemish
- speelstuk Dutch, Flemish
- spraakleer Dutch, Flemish
- staartstuk Dutch, Flemish
- stromingsleer Dutch, Flemish
- stuk Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- stukloon Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- toneelstuk Dutch, Flemish
- tuigleer Dutch, Flemish
- vergifleer Dutch, Flemish
- vergiftleer Dutch, Flemish
- verzamelingenleer Dutch, Flemish
- vetleer Dutch, Flemish
- vierduitenstuk Dutch, Flemish
- vierduitstuk Dutch, Flemish
- voedingsleer Dutch, Flemish
- voetstuk Dutch, Flemish
- vormenleer Dutch, Flemish
- vormleer Dutch, Flemish
- vraagstuk Dutch, Flemish
- weefselleer Dutch, Flemish
- wisselstuk Dutch, Flemish
- zeemleer Dutch, Flemish
- zilverstuk Dutch, Flemish
- zinsleer Dutch, Flemish
- leder Middle Dutch
- stucke Middle Dutch
- stuk Afrikaans
- leer
- stuk
- vetleer
- bilstuk
- damstuk
- ribstuk
- kinstuk
- kopstuk
- stukgaan
- zinsleer
- stukwerk
- stukloon
- vormleer
- poststuk
- puntstuk
- brokstuk
- mondstuk
- goudstuk
- klapstuk
- tuigleer
- voetstuk
- goudleer
- lijnstuk
- kerkstuk
- zeemleer
- haarstuk
- klankleer
- koperstuk
- borststuk
- jachtstuk
- sluitstuk
- fabelleer
- vraagstuk
- kerststuk
- bloemstuk
- hamerstuk
- hoofdstuk
- speelstuk
- kamerstuk
- pronkstuk
- leernicht
- leermening
- levensleer
- altaarstuk
- cabretleer
- leerlooien
- meubelstuk
- wisselstuk
- spraakleer
- zilverstuk
- staartstuk
- toneelstuk
- vergifleer
- vormenleer
- bewijsstuk
- nikkelstuk
- geitenleer
- rassenleer
- schaakstuk
- Monroeleer
- schelmstuk
- opiniestuk
- kennisleer
- leerstellig
- vergiftleer
- meesterstuk
- kledingstuk
- leerstelsel
- huzarenstuk
- weefselleer
- voedingsleer
- vierduitstuk
- leerstelling
- schilderstuk
- affectenleer
- regentenstuk
- stromingsleer
- vierduitenstuk
- regentessenstuk
- maatschappijleer
- verzamelingenleer
- erfelijkheidsleer