vierduitstuk
Dutch (Brabantic)
/viːrˈdœy̯tˌstʏk/
noun
Definitions
- (historical) A 2½ cent piece, a coin with the value of 1/40th of a guilder or half the value of a stiver, issued until 1942 and accepted as legal tender until 1948.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vier (four) + Dutch, Flemish duit (a small Dutch coin, historical coin worth 1 160th of a guilder, historical coin with 1 160th the value of a guilder, copper coin)+ Dutch, Flemish stuk (piece, item, piecepart, feat, document, rest, component).
Origin
Dutch (Brabantic)
stuk
Gloss
piece, item, piecepart, feat, document, rest, component
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
休
Emoji
🧩
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Deut German
- altaarstuk Dutch, Flemish
- bewijsstuk Dutch, Flemish
- bilstuk Dutch, Flemish
- bloemstuk Dutch, Flemish
- borststuk Dutch, Flemish
- brokstuk Dutch, Flemish
- damstuk Dutch, Flemish
- duit Dutch, Flemish
- duitendief Dutch, Flemish
- duitenkliever Dutch, Flemish
- goudstuk Dutch, Flemish
- haarstuk Dutch, Flemish
- hamerstuk Dutch, Flemish
- hoofdstuk Dutch, Flemish
- huzarenstuk Dutch, Flemish
- jachtstuk Dutch, Flemish
- kamerstuk Dutch, Flemish
- kerkstuk Dutch, Flemish
- kerststuk Dutch, Flemish
- kinstuk Dutch, Flemish
- klapstuk Dutch, Flemish
- klavertjevier Dutch, Flemish
- kledingstuk Dutch, Flemish
- koperstuk Dutch, Flemish
- kopstuk Dutch, Flemish
- leerstuk Dutch, Flemish
- lijnstuk Dutch, Flemish
- meesterstuk Dutch, Flemish
- meubelstuk Dutch, Flemish
- mondstuk Dutch, Flemish
- nikkelstuk Dutch, Flemish
- opiniestuk Dutch, Flemish
- poststuk Dutch, Flemish
- pronkstuk Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- regentenstuk Dutch, Flemish
- regentessenstuk Dutch, Flemish
- ribstuk Dutch, Flemish
- schaakstuk Dutch, Flemish
- schelmstuk Dutch, Flemish
- schilderstuk Dutch, Flemish
- sluitstuk Dutch, Flemish
- speelstuk Dutch, Flemish
- staartstuk Dutch, Flemish
- stuk Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- stukloon Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- toneelstuk Dutch, Flemish
- vier Dutch, Flemish
- vierdaags Dutch, Flemish
- vierdeel Dutch, Flemish
- vierduitenstuk Dutch, Flemish
- vierhoekig Dutch, Flemish
- vierkant Dutch, Flemish
- viermotorig Dutch, Flemish
- vierpuntsdruktoets Dutch, Flemish
- vierspan Dutch, Flemish
- viertal Dutch, Flemish
- viervoeter Dutch, Flemish
- vierwieler Dutch, Flemish
- voetstuk Dutch, Flemish
- vraagstuk Dutch, Flemish
- wisselstuk Dutch, Flemish
- zilverstuk Dutch, Flemish
- ikke en døjt Danish
- duit Indonesian
- duit Middle Dutch
- stucke Middle Dutch
- vier Middle Dutch
- stuk Afrikaans
- vier Afrikaans
- duit Malay
- duit Betawi
- stuk
- vier
- duit
- bilstuk
- damstuk
- ribstuk
- kinstuk
- kopstuk
- viertal
- goudstuk
- stukgaan
- stukwerk
- klapstuk
- vierdeel
- voetstuk
- stukloon
- leerstuk
- lijnstuk
- kerkstuk
- poststuk
- vierspan
- puntstuk
- vierkant
- brokstuk
- mondstuk
- haarstuk
- vraagstuk
- vierdaags
- kerststuk
- bloemstuk
- koperstuk
- hamerstuk
- borststuk
- hoofdstuk
- jachtstuk
- speelstuk
- kamerstuk
- pronkstuk
- sluitstuk
- vierwieler
- altaarstuk
- duitendief
- meubelstuk
- wisselstuk
- zilverstuk
- vierhoekig
- staartstuk
- toneelstuk
- schaakstuk
- bewijsstuk
- viervoeter
- nikkelstuk
- schelmstuk
- opiniestuk
- meesterstuk
- viermotorig
- kledingstuk
- huzarenstuk
- schilderstuk
- regentenstuk
- klavertjevier
- duitenkliever
- vierduitenstuk
- regentessenstuk
- vierpuntsdruktoets