voetstuk
Dutch (Brabantic)
/ˈvut.stʏk/
noun
Definitions
- pedestal
- leg of a piece of furniture
Etymology
Compound from Dutch, Flemish voet (foot, on foot, footed) + Dutch, Flemish stuk (piece, item, piecepart, feat, document, rest, component).
Origin
Dutch (Brabantic)
stuk
Gloss
piece, item, piecepart, feat, document, rest, component
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
休
Emoji
🧩
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aarsvoet Dutch, Flemish
- altaarstuk Dutch, Flemish
- barrevoets Dutch, Flemish
- barvoets Dutch, Flemish
- bewijsstuk Dutch, Flemish
- bilstuk Dutch, Flemish
- bloemstuk Dutch, Flemish
- blootsvoets Dutch, Flemish
- blootvoets Dutch, Flemish
- borststuk Dutch, Flemish
- brokstuk Dutch, Flemish
- damstuk Dutch, Flemish
- drievoet Dutch, Flemish
- goudstuk Dutch, Flemish
- haarstuk Dutch, Flemish
- hamerstuk Dutch, Flemish
- hoofdstuk Dutch, Flemish
- huzarenstuk Dutch, Flemish
- jachtstuk Dutch, Flemish
- kamerstuk Dutch, Flemish
- kerkstuk Dutch, Flemish
- kerststuk Dutch, Flemish
- kinstuk Dutch, Flemish
- klapstuk Dutch, Flemish
- kledingstuk Dutch, Flemish
- klimvoet Dutch, Flemish
- klompvoet Dutch, Flemish
- koevoet Dutch, Flemish
- koperstuk Dutch, Flemish
- kopstuk Dutch, Flemish
- leerstuk Dutch, Flemish
- lichtvoetig Dutch, Flemish
- lijnstuk Dutch, Flemish
- lotusvoet Dutch, Flemish
- meesterstuk Dutch, Flemish
- meubelstuk Dutch, Flemish
- mondstuk Dutch, Flemish
- nikkelstuk Dutch, Flemish
- opiniestuk Dutch, Flemish
- poststuk Dutch, Flemish
- pronkstuk Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- regentenstuk Dutch, Flemish
- regentessenstuk Dutch, Flemish
- ribstuk Dutch, Flemish
- schaakstuk Dutch, Flemish
- schelmstuk Dutch, Flemish
- schilderstuk Dutch, Flemish
- sluitstuk Dutch, Flemish
- speelstuk Dutch, Flemish
- staartstuk Dutch, Flemish
- stampvoeten Dutch, Flemish
- stuk Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- stukloon Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- tegenvoeter Dutch, Flemish
- toneelstuk Dutch, Flemish
- tweevoet Dutch, Flemish
- tweevoeter Dutch, Flemish
- tweevoetig Dutch, Flemish
- tweevoets Dutch, Flemish
- vastvoetig Dutch, Flemish
- vierduitenstuk Dutch, Flemish
- vierduitstuk Dutch, Flemish
- viervoeter Dutch, Flemish
- voet Dutch, Flemish
- voetafdruk Dutch, Flemish
- voetangel Dutch, Flemish
- voetbal Dutch, Flemish
- voetboog Dutch, Flemish
- voeteren Dutch, Flemish
- voetganger Dutch, Flemish
- voetknecht Dutch, Flemish
- voetkus Dutch, Flemish
- voetman Dutch, Flemish
- voetnoot Dutch, Flemish
- voetpad Dutch, Flemish
- voetslet Dutch, Flemish
- voetsoldaat Dutch, Flemish
- voetspoor Dutch, Flemish
- voetstap Dutch, Flemish
- voetveeg Dutch, Flemish
- voetveer Dutch, Flemish
- voetzool Dutch, Flemish
- vraagstuk Dutch, Flemish
- wisselstuk Dutch, Flemish
- zilverstuk Dutch, Flemish
- zwartvoetpinguïn Dutch, Flemish
- stucke Middle Dutch
- voet Middle Dutch
- stuk Afrikaans
- voet Afrikaans
- stuk
- voet
- voetpad
- bilstuk
- voetbal
- koevoet
- damstuk
- ribstuk
- voetkus
- voetman
- kinstuk
- kopstuk
- stukgaan
- voetveeg
- tweevoet
- stukwerk
- voeteren
- stukloon
- voetnoot
- leerstuk
- poststuk
- puntstuk
- voetzool
- aarsvoet
- barvoets
- brokstuk
- mondstuk
- voetslet
- goudstuk
- klapstuk
- voetboog
- drievoet
- lijnstuk
- kerkstuk
- klimvoet
- voetveer
- voetstap
- haarstuk
- koperstuk
- borststuk
- jachtstuk
- sluitstuk
- vraagstuk
- voetangel
- kerststuk
- klompvoet
- bloemstuk
- lotusvoet
- hamerstuk
- hoofdstuk
- speelstuk
- kamerstuk
- pronkstuk
- voetspoor
- tweevoets
- barrevoets
- altaarstuk
- voetafdruk
- blootvoets
- meubelstuk
- wisselstuk
- zilverstuk
- vastvoetig
- staartstuk
- toneelstuk
- bewijsstuk
- viervoeter
- nikkelstuk
- tweevoetig
- tweevoeter
- voetganger
- schaakstuk
- voetknecht
- schelmstuk
- opiniestuk
- blootsvoets
- meesterstuk
- kledingstuk
- stampvoeten
- huzarenstuk
- lichtvoetig
- tegenvoeter
- voetsoldaat
- vierduitstuk
- schilderstuk
- regentenstuk
- vierduitenstuk
- regentessenstuk
- zwartvoetpinguïn