klapstuk
Dutch (Brabantic)
/ˈklɑp.stʏk/
noun
Definitions
- brisket
Etymology
Compound from Dutch, Flemish klappen (clap, talk, hinge, explode, burst, pop, crash, fold, flap, applaud, bang, shut with a clap) + Dutch, Flemish stuk (piece, item, piecepart, feat, document, rest, component).
Origin
Dutch (Brabantic)
stuk
Gloss
piece, item, piecepart, feat, document, rest, component
Concept
Semantic Field
Quantity
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
休
Emoji
🧩
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- achterklap Dutch, Flemish
- altaarstuk Dutch, Flemish
- bewijsstuk Dutch, Flemish
- bilstuk Dutch, Flemish
- bloemstuk Dutch, Flemish
- borststuk Dutch, Flemish
- brokstuk Dutch, Flemish
- damstuk Dutch, Flemish
- goudstuk Dutch, Flemish
- haarstuk Dutch, Flemish
- hamerstuk Dutch, Flemish
- hoofdstuk Dutch, Flemish
- huzarenstuk Dutch, Flemish
- inklappen Dutch, Flemish
- jachtstuk Dutch, Flemish
- kamerstuk Dutch, Flemish
- kerkstuk Dutch, Flemish
- kerststuk Dutch, Flemish
- kinstuk Dutch, Flemish
- klappen Dutch, Flemish
- klapper Dutch, Flemish
- klaproos Dutch, Flemish
- klapsigaar Dutch, Flemish
- klapspaan Dutch, Flemish
- klapstoel Dutch, Flemish
- klapvee Dutch, Flemish
- klapwieken Dutch, Flemish
- kledingstuk Dutch, Flemish
- koperstuk Dutch, Flemish
- kopstuk Dutch, Flemish
- leerstuk Dutch, Flemish
- lijnstuk Dutch, Flemish
- meesterstuk Dutch, Flemish
- meubelstuk Dutch, Flemish
- mondstuk Dutch, Flemish
- nikkelstuk Dutch, Flemish
- opiniestuk Dutch, Flemish
- poststuk Dutch, Flemish
- pronkstuk Dutch, Flemish
- puntstuk Dutch, Flemish
- regentenstuk Dutch, Flemish
- regentessenstuk Dutch, Flemish
- ribstuk Dutch, Flemish
- schaakstuk Dutch, Flemish
- schelmstuk Dutch, Flemish
- schilderstuk Dutch, Flemish
- sluitstuk Dutch, Flemish
- speelstuk Dutch, Flemish
- staartstuk Dutch, Flemish
- stuk Dutch, Flemish
- stukgaan Dutch, Flemish
- stukloon Dutch, Flemish
- stukwerk Dutch, Flemish
- toneelstuk Dutch, Flemish
- uitklappen Dutch, Flemish
- verklappen Dutch, Flemish
- vierduitenstuk Dutch, Flemish
- vierduitstuk Dutch, Flemish
- voetstuk Dutch, Flemish
- vraagstuk Dutch, Flemish
- wisselstuk Dutch, Flemish
- zilverstuk Dutch, Flemish
- clappen Middle Dutch
- stucke Middle Dutch
- stuk Afrikaans
- stuk
- ribstuk
- bilstuk
- kopstuk
- kinstuk
- klapvee
- damstuk
- klappen
- klapper
- goudstuk
- stukgaan
- puntstuk
- klaproos
- stukwerk
- poststuk
- voetstuk
- brokstuk
- mondstuk
- stukloon
- lijnstuk
- haarstuk
- kerkstuk
- leerstuk
- hoofdstuk
- vraagstuk
- jachtstuk
- speelstuk
- klapstoel
- kamerstuk
- pronkstuk
- inklappen
- klapspaan
- kerststuk
- bloemstuk
- sluitstuk
- koperstuk
- hamerstuk
- borststuk
- zilverstuk
- klapsigaar
- staartstuk
- toneelstuk
- schaakstuk
- altaarstuk
- bewijsstuk
- nikkelstuk
- klapwieken
- schelmstuk
- opiniestuk
- meubelstuk
- uitklappen
- achterklap
- wisselstuk
- verklappen
- meesterstuk
- kledingstuk
- huzarenstuk
- vierduitstuk
- regentenstuk
- schilderstuk
- vierduitenstuk
- regentessenstuk